Uitspraak : 14 mei 2003
Rekestnummer : 739-D-02
Rekestnr. rechtbank : FA RK 02-7054
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[moeder],
wonende te Leerdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W. Taekema,
[vader],
wonende te Vianen,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. A.J. Sandberg.
De moeder is op 10 oktober 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Dordrecht van 10 juli 2002.
De vader heeft op 1 april 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 29 oktober 2002 en 8 april 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 april 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. B.J. Visser, advocaat te Gorinchem en de vader, bijgestaan door mr. drs. A.D.I. van Berk, advocaat te Nieuwegein.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
Bij beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 18 november 1998 is tussen partijen, met elkaar gehuwd op 3 juni 1983, de echtscheiding uitgesproken, die op 11 december 1998 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij en met ingang van de datum van die beschikking is onder meer de door de vader aan de moeder te betalen alimentatie ten behoeve van de op respectievelijk 23 november 1984 en 2 april 1988 uit het huwelijk v[zoon]rtijen gebore[zoon], bepaald op ƒ 250,- (€ 113,45) per maand per kind.
Op 11 januari 2002 heeft de vader de rechtbank te Dordrecht verzocht - met wijziging van de beschikking van 18 november 1998 en uitvoerbaar bij voorraad - de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2001 te bepalen op nihil, althans te bepalen op een zodanig bedrag en ingangsdatum als de rechtbank vermeent te behoren. Voorts heeft de vader verzocht om de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie over de periode van 11 december 1998 tot 1 november 2001 nader te bepalen op hetgeen feitelijk is betaald en/of verhaald. De moeder heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is - met wijziging van de beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 18 november 1998 en uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de vader met ingang van 1 december 2001 geen alimentatie meer ten behoeve van [zoon] verschuldigd is en is de bijdrage tot die datum bepaald op hetgeen de vader ten behoeve van [zoon] feitelijk heeft betaald of op hem is verhaald. Voorts is bepaald dat de vader met ingang van 1 maart 2002 geen alimentatie meer ten behoeve van [zoon] verschuldigd is en is de bijdrage tot die datum bepaald op hetgeen de vader ten behoeve van [zoon] feitelijk heeft betaald of op hem is verhaald.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De vader is geboren op 19 november 1962 en vormt met zijn huidige echtgenote, haar drie kinderen en met ingang van 2 april 2003 met [zoon] een gezin. Zijn inkomen uit loondienst bedraagt, volgens de jaaropgave van 2002, € 38.887,-. Hij is ziekenfonds verzekerd. Zijn echtge-note heeft geen inkom-sten.
De vader heeft - blijkens een draagkrachtberekening, overgelegd als productie 5 bij zijn verweerschrift - de volgende maandlasten:
€ 299,- huur en enige servicekosten, € ±187,- premie aanvullende ziekenfondsverzekering en
€ 983,- aflossing schulden (€ 76,- aflossing schuld aan werkgever, € 206,- lening Alcredis Finance, € 442,- lening Finata Bank, € 208,- lening bij een derde en € 50,- kosten orthodontist).
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze de alimentatie ten behoeve van [zoon] betreft en in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de vader aan haar te betalen alimentatie ten behoeve van [zoon] te bepalen op € 250,- per maand, dan wel te bepalen op een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren. Subsidiair verzoekt de moeder, voor zover het hof de bestreden beschikking bekrachtigt, de ingangsdatum van de nihilstelling van de alimentatie ten behoeve van [zoon] te bepalen op augustus 2002, zodat zij niet wordt belast met een terugbetaling van reeds door de vader betaalde alimentatie.
2. De behoefte van [zoon] aan alimentatie staat als niet bestreden vast. Omdat ter zitting van het hof vast is komen te staan dat [zoon] sinds 2 april 2003 bij de vader en zijn huidige echtgenote woont en de vader derhalve vanaf die datum de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] voor zijn rekening neemt, staat uitsluitend nog de alimentatie ten behoeve van [zoon] over de periode van 1 maart 2002 (de ingangsdatum waarop de alimentatie van [zoon] op nihil is gesteld) tot 2 april 2003 ter discussie.
3. Bij het vaststellen van de draagkracht van de vader gaat het hof uit van het bovengenoemde inkomen en past op hem de gezinsnorm toe en een draagkrachtpercentage van 45. Hoewel de moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de gezinsnorm in aanmerking heeft genomen, acht het hof het aannemelijk, mede gelet op de leeftijd van het jongste kind van de vader en zijn huidige echtgenote (thans 1 jaar oud), dat de partner van de vader in ieder geval in de in geschil zijnde periode niet heeft gewerkt. Het hof houdt rekening met de heffingskorting die aan de huidige partner van de vader kan worden uitbetaald en merkt dit aan als netto inkomen voor de vader. Nog afgezien van de vraag of de partner van de vader kinderalimentatie voor haar kinderen ontvangt (zoals door de moeder is gesteld en door de vader is betwist) gaat het hof er van uit dat, indien zulks al het geval zou zijn, die bijdrage kostendekkend is en derhalve voor de onderhavige procedure niet van belang.
4. Omdat het hof - in tegenstelling tot de moeder - van oordeel is dat de vader de huur niet met zijn huidige echtgenote kan delen, neemt het hof de door de vader opgevoerde huur in aanmerking. Omdat de vader aannemelijk heeft gemaakt dat hij een auto nodig heeft voor zijn werk en het hof de aanschaf van een auto van ƒ 14.000,- niet bovenmatig acht, houdt het hof rekening met de lening die de vader in 1999 terzake de aankoop van een auto bij Alcredis Finance is aangegaan, met dien verstande dat het hof in plaats van het door de vader opgevoerde bedrag van € 206,- per maand een bedrag van € 182,- per maand (conform de rechtbank) in aanmerking neemt. Het hof deelt de stelling van de moeder, dat voor ƒ 5.000,- een redelijke auto aangeschaft had kunnen worden, niet. Vast staat dat de vader de schuld tussentijds heeft verhoogd met circa € 9.000,-, doch een dergelijke verhoging - met als gevolg een hoger aflossingsbedrag - verdient geen voorrang boven de onderhoudsverplichting van de vader jegens [zoon]. Vast staat dat de renteloze lening van ƒ 10.000,- die de vader in 1994 bij zijn werkgever is aangegaan, een huwelijkse schuld betreft. Aannemelijk is dat de vader, zoals door hem is gesteld, pas met ingang van oktober 1999 op die lening hoeft af te lossen, gelet op de inhoudingen die staan vermeld op de overgelegde salarisspecificaties van respectievelijk 30 november 2001, 31 januari 2003 en 28 februari 2003, zodat het hof rekening houdt met het terzake door de vader opgevoerde bedrag. Tussen partijen is in confesso dat de schuld aan de Finata Bank een huwelijkse schuld betreft waar de vader op aflost. Gelet op het nog openstaande saldo van die schuld (€ 23.536,50 per 10 februari 2003) houdt het hof rekening met het terzake door de vader opgevoerde bedrag. Dat hij het krediet tussentijds heeft verhoogd met circa ƒ 5.500,- doet er in de onderhavige procedure niet toe, omdat de vader ook zonder die verhoging de lening thans nog niet afgelost had kunnen hebben. Desgevraagd heeft de vader ter zitting medegedeeld dat hij de schuld bij een derde is aangegaan teneinde de advocaatkosten te kunnen voldoen. Het hof houdt met die schuld echter geen rekening, omdat de onderhavige procedure niet op echtscheiding ziet en er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat met die schuld wel rekening gehouden moet worden. Het hof houdt evenmin rekening met de kosten van de orthodontist, omdat vast is komen te staan dat die kosten ten behoeve van de stiefdochter van de vader worden gemaakt en deze geen voorrang verdienen boven de onderhoudsverplichting van de vader jegens [zoon]. Met de niet betwiste en aannemelijk zijnde premie aanvullende ziekenfondsverzekering houdt het hof wel rekening.
5. Uit dit alles volgt dat de vader in de periode van 1 maart 2002 tot 2 april 2003 draagkracht had om ten behoeve van [zoon] een alimentatie van € 190,- per maand te voldoen, welk bedrag in overeenstemming is met de wettelijke maatsta-ven. Het hof heeft rekening gehouden met de fiscale gevolgen van dit een en ander ter zake van de inkomstenbelasting.
Hetgeen de vader over de periode van maart 2002 tot en met juli 2002 reeds aan de moeder heeft betaald (ƒ 250,- (€ 113,45) per maand) dient in mindering te strekken op voornoemd bedrag. Het hof gaat er van uit dat partijen zulks in onderling overleg regelen. Het verzoek van de moeder, om ook vanaf 2 april 2003 een bijdrage ten behoeve van [zoon] vast te stellen omdat zij verwacht dat [zoon] binnenkort weer bij haar komt wonen, zal het hof afwijzen, nu niet zeker is of die verwachting ook werkelijkheid zal worden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver daarbij is bepaald dat de vader met ingang van 1 maart 2002 geen alimentatie meer ten behoeve van de minderjarige [zoon] behoeft te betalen en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik-king van de rechtbank te Dordrecht van 18 november 1998 - de door de vader aan de moeder te betalen ali-mentatie ten behoeve van[zoon] over de periode van 1 maart 2002 tot 2 april 2003 op € 190,- per maand en met ingang van 2 april 2003 op nihil;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Fockema Andreae-Hartsuiker en Kamminga, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 14 mei 2003.
De griffier is niet in staat deze
beschikking mede te onder-
tekenen.