ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9361

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
497-M-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en draagkracht in familierechtelijke geschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 februari 2003 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichting van de vader voor zijn minderjarige kind. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank te Middelburg aangevochten, waarin de alimentatie voor het kind was vastgesteld op € 226,89 per maand. De vader stelde dat hij niet in staat was deze bijdrage te voldoen, omdat hij geen inkomen uit arbeid had en afhankelijk was van de steun van zijn partner en familieleden. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de moeder, mr. E.C.M. Waes, aangegeven dat de alimentatie kan worden verlaagd tot € 150,- per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind aan alimentatie niet betwist is en dat de vader, ondanks zijn financiële situatie, niet de benodigde financiële gegevens heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Het hof oordeelde dat de verplichting tot onderhoud van kinderen een hoge prioriteit heeft en dat de vader in staat moet worden geacht om een inkomen te verwerven dat hem in staat stelt om een lagere alimentatie van € 150,- per maand te voldoen. De eerdere beschikking werd vernietigd en de alimentatie werd vastgesteld op dit lagere bedrag, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van financiële gegevens in alimentatiezaken en de verantwoordelijkheid van de ouders om bij te dragen aan de kosten van hun kinderen, ongeacht hun persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft de vader als biologische vader erkend en zijn argument dat hij vanwege de ontkenning van de moeder geen bijdrage verschuldigd zou zijn, verworpen.

Uitspraak

Uitspraak : 19 februari 2003
Rekestnummer : 497-M-02
Rekestnr. rechtbank : 626/01
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[vader],
wonende te Roosendaal
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. G.J. Schuurman.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[moeder],
wonende te Tholen,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
PROCESVERLOOP
De vader is op 17 juli 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Middelburg van 22 mei 2002.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brief van 23 augustus 2002.
Van de zijde van de moeder is bij het hof een brief ingekomen, gedateerd 14 januari 2003, met als bijlage een pleitnota.
Op 17 januari 2003 is de zaak mondeling behandeld.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De partijen hebben in de periode van 1988 tot 4 maart 1999 een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit op 6 november 1993 de minderja-rige [kind], hierna te noemen: [kind], is geboren. De moeder heeft alleen het gezag over [kind].
Op 9 mei 2001 heeft de moeder de rechtbank te Middelburg onder meer verzocht om de door de vader aan haar te betalen alimentatie ten behoeve van [kind] met ingang van 1 maart 2001 te bepalen op ƒ 500,- (€ 226,89) per maand, althans te bepalen op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De vader heeft tegen het inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij tussenbeschikking van 31 oktober 2001 heeft de rechtbank onder meer een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag of er tussen de vader en [kind] bloedverwantschap bestaat en in welke mate van wetenschappelijk te verantwoorden waarschijnlijkheid of zekerheid. Uit het deskundigenonderzoek is naar voren gekomen dat de vader de biologische vader van [kind] is.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2001 bepaald op € 226,89 (ƒ 500,-) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen hij niet in staat is om de verzochte bijdrage te voldoen.
2. De behoefte van [kind] aan alimentatie staat als niet bestreden vast. Ter zitting heeft mr. E.C.M. Waes, de advocaat van de moeder, gesteld dat de bijdrage ten behoeve van [kind] overeenkomstig zijn behoefte kan worden verlaagd tot € 150,- per maand.
3. De vader stelt dat hij geen draagkracht heeft om alimentatie ten behoeve van [kind] te voldoen. Hij voert daartoe aan dat hij geen inkomen uit arbeid heeft genoten en dat anderen (waaronder zijn partner en familieleden) hem tot 6 januari 2003 hebben onderhouden. Ter zitting heeft de vader medegedeeld dat hij inmiddels met zijn partner samenwoont en dat zij sedert 6 januari 2003 een gezamenlijke uitkering ontvangen van - afgerond - € 905,- netto per maand, naar het hof aanneemt exclusief vakantiegeld. Voorts stelt de vader een maandelijkse huur van € 78,- te voldoen, naast een maandelijkse aflossing van € 45,- op een restant schuld van ƒ 30.000,- in het kader van de Ontnemings-wetgeving.
4. Hoewel mr. Waes ter zitting heeft erkend dat hij vlak voor de zitting kennis heeft genomen van de huidige financiële situatie van de vader en hij op grond van de aan hem getoonde stukken meent dat de vader thans waarschijnlijk geen ruimte heeft om een kinderbijdrage te voldoen, doet daaraan niet af dat de vader, hoewel het hof daarom heeft verzocht, (ook in hoger beroep) geen financiële bescheiden heeft overgelegd, hetgeen op zijn weg had gelegen, ter adstructie van zijn stelling dat hij de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie niet kan voldoen. De vader heeft nagelaten om recente uitkeringsspecificaties, salarisspecificaties, jaaropgaven, aangiften en aanslagen voor de Inkomstenbelasting over de laatste twee jaar, specificaties en betalingsbewijzen van zijn woonlasten, ziektekostenverzekeringen, reis- en andere verwervingskosten, rente en aflossing van schulden (met reden van aangaan) en andere relevante lasten over te leggen, zodat het hof geen inzicht heeft verkregen in de financiële situatie van de vader en zijn - huidige - draagkracht. Het uitsluitend tonen van stukken (alleen over de periode vanaf 6 januari 2003) vlak voor een zitting aan de wederpartij acht het hof in strijd met de regels van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, terwijl het hof bovendien van die stukken geen kennis heeft kunnen nemen. Ten aanzien van de periode tot 6 januari 2003 merkt het hof voorts nog op dat de vader aannemelijk had moeten maken dat hij niet in staat was om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen en dat het niet aan het hof is om, zoals ter zitting door de vader is betoogd, zulks te verifiëren.
5. Het vorenstaande en het feit dat de verplichting tot onderhoud van kinderen een uitermate hoge prioriteit heeft brengt met zich mee dat het hof niet anders kan dan de vader in staat te achten om zich een zodanig inkomen te verwerven dat hij ten behoeve van [kind] een alimentatie van € 150,- per maand kan voldoen. Vermindering van de door de moeder gevraagde alimentatie tot € 150,- per maand brengt mee dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Het hof merkt daarbij op dat door het ontbreken van de mogelijkheid het gezinsinkomen vast te stellen wegens het niet verstrekken van financiële gegevens zijdens de vader, het niet mogelijk is de behoefte van [kind] vast te stellen, zodat de ter zitting gestelde behoefte van € 150,- per maand, gelet op de leeftijd van [kind], alleszins redelijk is. Voorts merkt het hof op dat vast is komen te staan dat de vader de biologische vader is van [kind]. Of de moeder zulks in het verleden heeft ontkend doet aan het vorenstaande niet af omdat de vader als biologische vader onderhoudsplichtig is. De stelling van de vader dat hij vanwege de aanvankelijke ontkenning van de moeder thans geen bijdrage meer ten behoeve van [kind] verschuldigd zou zijn gaat derhalve niet op.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kin-derali-mentatie met ingang van 1 maart 2001 op € 150,- (ƒ 330,56) per maand, wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Kok en Labohm, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 19 februari 2003.