ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9608

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
061-R02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Gerretsen-Visser
  • C. Pannekoek-Dubois
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Nederlands recht op echtscheiding tussen Marokkaanse echtgenoten

In deze zaak gaat het om de vraag of het Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding van een Marokkaans echtpaar, de man en de vrouw, die beiden de Marokkaanse nationaliteit bezitten. De man heeft verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot toepassing van het Nederlands recht op de echtscheiding af te wijzen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. De man stelt dat het huwelijk in Marokko naar islamitisch recht is gesloten en dat de banden met Marokko het grootst zijn, terwijl de vrouw aanvoert dat haar werkelijke maatschappelijke band met Marokko ontbreekt, aangezien zij ook de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland is opgegroeid.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw, ondanks haar Marokkaanse nationaliteit, geen werkelijke maatschappelijke band met Marokko heeft. Dit is gebaseerd op haar leven in Nederland, waar zij onderwijs heeft gevolgd en werkt. De man, die in 1997 illegaal naar Nederland kwam en in 1999 werd uitgezet naar Marokko, heeft in 2000 opnieuw naar Nederland gereisd. Het hof concludeert dat op basis van artikel 1 lid 1 van de Wet Conflictenrecht, het recht van toepassing is van het land waar partijen hun gewone verblijfplaats hebben, in dit geval Nederland.

De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te Rotterdam aangevochten, die op 28 november 2001 de echtscheiding naar Nederlands recht had uitgesproken. Het hof heeft de zaak op 6 november 2002 mondeling behandeld en vastgesteld dat er geen uitzicht meer is op herstel van de echtelijke verhoudingen. De duurzame ontwrichting van het huwelijk is als vaststaand aangenomen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en bevestigt de toepassing van het Nederlands recht op de echtscheiding.

Uitspraak

Uitspraak : 8 januari 2003
Rekestnummer : 061-R-02
Rekestnr. rechtbank : 253317 FA RK 01-937
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.J.W.F. Deen,
tegen
[verweerster]
wonende te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.A. Vermeij.
PROCESVERLOOP
De man is op 25 januari 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 28 november 2001.
De vrouw heeft op 26 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is op 9 juli 2002 bij het hof het proces-verbaal van de zitting van 14 november 2001 uit de eerste aanleg ingekomen.
Op 6 november 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur en de vrouw, bijgestaan door mr. P.A.M. van Leeuwen, advocaat te Schiedam.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op 5 oktober 1999 te Nador (Marokko) met elkaar gehuwd. Zij hebben samen geen kinderen. Ten tijde van het huwelijk had de vrouw de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit en de man de Marokkaanse nationaliteit.
Bij verzoekschrift van 20 februari 2001 heeft de vrouw bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot echtscheiding ingediend; zij heeft daarbij uitdrukkelijk de keuze gedaan voor toepassing van het Nederlands recht op het echtscheidingsverzoek. De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek betreffende de echtscheiding.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen de partijen de echtscheiding naar Nederlands recht uitgesproken.
BEOORDELING
1. In geschil is de toepasselijkheid van Nederlands recht op het verzoek van de vrouw tot echtscheiding.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende het inleidende verzoek van de vrouw tot toepassing van het Nederlands recht op deze echtscheiding af te wijzen. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
De man voert aan dat het huwelijk tussen partijen in Marokko naar islamitisch recht is gesloten, dat beide partijen de Marokkaanse nationaliteit hebben, dat de man tot en met 1999 onafgebroken in Marokko heeft verbleven en dat het verblijf in Marokko meer dan 10 jaar heeft geduurd. (Ter zitting is gebleken dat de man bedoelt dat hij zelf meer dan 10 jaar in Marokko heeft verbleven).
Hij vindt dat Marokkaans recht moet worden toegepast, omdat de banden met Marokko het grootst zijn, religieus en cultureel gezien.
De vrouw voert hiertegen aan dat bepalend is voor het toepasselijk recht de werkelijke band van partijen met Marokko. Die band moet worden bepaald op het moment van de echtscheiding. De vrouw heeft, naast de Marokkaanse, ook de Nederlandse nationaliteit. Zij is hier geboren en getogen. Zij heeft hier onderwijs gevolgd en werkt in Nederland. Zij voorziet daarmee in eigen levensonderhoud. De man is in 1997 illegaal naar Nederland gekomen. In 1999 is hij uitgezet naar Marokko. Hij is in dat jaar gehuwd met de vrouw en in februari 2000 alsnog naar Nederland gekomen. Hij wil hier blijven wonen en werken.
De man wil eigenlijk niet scheiden, zo heeft hij verklaard ten overstaan van de Marokkaanse consul in Nederland, toen partijen daar waren om hun Nederlandse echtscheiding te laten erkennen in Marokko. De vrouw vermoedt dat de man het huwelijk niet wil ontbinden omdat hij anders geen verblijfstitel krijgt.
3. Op grond van artikel 1 lid 1 van de Wet Conflictenrecht inzake ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed (hierna: WCE), is op een verzoek tot echtscheiding van toepassing, indien partijen geen rechtskeuze hebben gedaan (in casu hebben partijen geen gezamenlijke eensluidende rechtskeuze gedaan), het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen. In beginsel zou dan ook Marokkaans recht van toepassing zijn, nu partijen beiden de Marokkaanse nationaliteit hebben.
Op grond van lid 2 van artikel 1 WCE wordt met het ontbreken van een gemeenschappelijk nationaal recht gelijkgesteld het geval dat voor een der partijen een werkelijke maatschappelijke band met het land der gemeenschappelijke nationaliteit kennelijk ontbreekt.
De vrouw, die naast de Marokkaanse, ook de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft naar het oordeel van het hof, op grond van de in haar verweerschrift genoemde omstandigheden, die zij ter zitting nog eens heeft herhaald en toegelicht, geen werkelijke maatschappelijke band met Marokko. Dientengevolge moet op grond van art. 1 lid 1 sub b jo. art. 2 WCE worden toegepast het recht van het land waarin partijen hun gewone verblijfplaats hebben. Partijen hebben onbetwist hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat Nederlands recht op de echtscheiding dient te worden toegepast.
4. Ter zitting is gebleken dat ook in Marokko een echtscheidingsprocedure aanhangig is tussen partijen en dat een verzoening tussen hen niet tot de mogelijkheden behoort. Het hof is van oordeel dat er in deze geen uitzicht meer bestaat op herstel van be-hoorlijke echtelijke verhoudingen. Onder deze omstandigheden moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen de partijen als vaststaand worden aangenomen.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Gerretsen-Visser en Pannekoek-Dubois, bijge-staan door mr. Louwinger-Rijk als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 8 januari 2003.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door de oudste raadsheer.