ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9632

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
676-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. de Bruijn-Lückers
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzame ontwrichting huwelijk en toewijzing huurrecht echtelijke woning

In deze zaak gaat het om de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen Brahim El Khalil Essabbar en Nazha Etahlali, en de toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning. De vrouw, Nazha Etahlali, heeft op 26 oktober 1999 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank te Rotterdam. In het verzoek vroeg zij ook om de toewijzing van het huurrecht van de woning aan de Hofdijk 116 te Rotterdam. De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. De rechtbank heeft op 28 februari 2000 de echtscheiding uitgesproken en het huurrecht van de woning aan de vrouw toegewezen, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De man is op 14 november 2000 in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking. Hij verzoekt de afwijzing van het verzoek van de vrouw of, indien het hof de echtscheiding in stand laat, de toewijzing van het huurrecht aan hem. De vrouw betwist het beroep van de man en stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw op 21 augustus 1997 in Marokko zijn gehuwd en dat er geen kinderen uit het huwelijk zijn geboren.

Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. De vrouw heeft aangegeven dat het huwelijk onder druk van haar familie tot stand is gekomen en dat er nauwelijks sprake is geweest van samenwoning. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen uitzicht meer is op behoorlijke echtelijke verhoudingen en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. Wat betreft het huurrecht heeft het hof geoordeeld dat de vrouw de woning sinds eind 1996 huurt en de lasten daarvan voor haar rekening neemt. De man heeft niet voldoende aangetoond dat hij recht heeft op het huurrecht. De bestreden beschikking is ook op dit punt bekrachtigd.

Uitspraak

Uitspraak : 14 februari 2001
Rekestnummer : 831-R-00
Rekestnr. rechtbank : FA 99-8122
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
Brahim El Khalil ESSABBAR,
wonende te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W. Taekema,
tegen
Nazha ETAHLALI,
wonende te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.J.A. Knijff.
PROCESVERLOOP
De man is op 14 november 2000 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 28 februari 2000, die openbaar is betekend en is gepubliceerd in de Staatscourant van 15 september 2000.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn op 9 januari 2001 bijlagen ingekomen.
Op 31 januari 2001 is de zaak mondeling behandeld. De man is ter terechtzitting bijgestaan door een tolk in de Marokkaanse taal.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op 21 augustus 1997 te Guelmim, Marokko, met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren.
De vrouw heeft omstreeks 26 oktober 1999 bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot echtscheiding ingediend. Als nevenvoorziening - voor zover in hoger beroep van belang -verzocht de vrouw de toewijzing aan haar van het huurrecht van de woning aan de Hofdijk 116 te Rotterdam (verder te noemen: de woning). De man heeft tegen het verzoek van de vrouw geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking van 28 februari 2000 heeft de rechtbank tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat het huurrecht van de woning aan de vrouw zal toekomen met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de duurzame ontwrichting en de toewijzing van het huurrecht van de woning.
2. De man verzoekt de afwijzing van het inleidende verzoek van de vrouw of, indien het hof de echtscheiding in stand laat, de toewijzing aan hem van het huurrecht van de woning met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
3. De man betwist dat er sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. Volgens hem hebben de partijen tot september 2000 samengewoond, met uitzondering van de vakanties, die zij niet gezamenlijk doorbrachten. Volgens de man is hij bij de vrouw ingetrokken na de huwelijkssluiting. De man weet niet hoe lang de vrouw voordien al in de woning woonde. Volgens de man behoort het huurrecht van de woning aan hem te worden toegewezen, omdat het voor hem moeilijker is om voor zelfstandige woonruimte in aanmerking te komen dan voor de vrouw: de vrouw woont langer in Nederland dan hij, zij beheerst de Nederlandse taal beter en zij heeft in Nederland familie.
4. De vrouw volhardt in haar standpunt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Volgens haar is het huwelijk onder dwang van haar familie tot stand gekomen en is van samenwoning nooit sprake geweest: zij heeft de man in eerste instantie de toegang tot de woning ontzegd. Later zou zij onder druk van haar familie de man wel in de woning hebben toegelaten, maar die zelf hebben verlaten. De man heeft volgens de vrouw een week zonder haar in de woning gewoond. Dat was in mei 1998. Na die week is hij uit de woning getrokken en is de vrouw daarin teruggekeerd. De vrouw stelt dat zij sinds eind 1996 de woning huurt en altijd zelf de lasten van de woning heeft voldaan. Om de voorgaande redenen vindt de vrouw dat het huurrecht van de woning haar toekomt.
5. Het hof overweegt het volgende, houdt rekening met de vaststaande feiten en laat deze meewegen, voor zover daarvan hieronder niet wordt afge-weken.
De duurzame ontwrichting
6. Het hof is van oordeel dat er in deze sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. Het hof acht aannemelijk dat de vrouw niet geheel vrijwillig heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het huwelijk, dat er van feitelijke samenwoning door de echtelieden niet of nauwelijks sprake is geweest en dat, indien van samenwoning wel sprake is geweest, die samenwoning uiterlijk in mei 1998 is beëindigd. Nu de vrouw de beëindiging van het huwelijk wenst en ook in hoger beroep in haar verzoek tot echtscheiding volhardt, is het hof van oordeel, dat er geen uitzicht meer bestaat op be-hoorlijke echtelijke verhoudingen tussen de partijen. Onder deze omstandigheden moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen de partijen als vaststaand worden aangenomen. De bestreden beschikking dient derhalve op dit punt te worden bekrachtigd.
Het huurrecht
7. Het hof is van oordeel dat het huurrecht van de woning moet worden toegewezen aan de vrouw. Aannemelijk en niet voldoende door de man betwist is dat de vrouw de woning huurt sinds eind 1996 en sindsdien, tot op heden, de lasten van de woning voor haar rekening neemt. Aannemelijk is bovendien dat de man niet langer dan één week in de woning heeft gewoond. De door de man genoemde redenen voor toewijzing aan hem van het huurrecht, billijkt het hof niet. Het stond de man vrij om zelf woonruimte te zoeken. Hij had daarvoor voldoende gelegenheid. Overigens is van inspanningen in die richting niet gebleken. Dat de man de Nederlandse taal onvoldoende beheerst komt voor zijn rekening en het is overigens de vraag of de man om die reden niet in aanmerking komt voor woonruimte. De bestreden beschikking dient derhalve ook op dit punt te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, De Bruijn-Lückers en Labohm, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 14 februari 2001.