rolnummer 2200151803
parketnummer 1005117302
datum uitspraak 6 juni 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 21 februari 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast en is bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Tevens zijn beslissingen omtrent de benadeelde partij genomen als nader omschreven in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw gevoegd in hoger beroep.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr Plugge heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij de terbeschikkingstelling van de verdachte en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts vordert zij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.812,60, alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft aan het leven van een 26-jarige vrouw eigenhandig en op een brute wijze een einde gemaakt door haar op 7 augustus 2002 te vermoorden. Hij heeft haar daarmee het meest fundamentele recht dat een mens kan hebben, te weten het recht om te leven, ontnomen. Hij heeft daarmee de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan. Bovendien is de rechtsorde ernstig geschokt en zorgt een dergelijk feit voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het hof is van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is, waarbij het hof de mate van toerekeningsvatbaarheid, zoals hierna wordt weergegeven, in zijn overwegingen heeft betrokken.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte rapport van dr F. Koenraadt, psycholoog, van 26 januari 2003, welk rapport - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Tijdens het onderzoek werd een psychische stoornis geconstateerd in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en antisociale trekken, bij een ruime mate van afhankelijkheid van drugs. Deze psychische conditie bestond ook ten tijde van het begaan van het hem tenlastegelegde. De geconstateerde psychische stoornis vormt de bodem waarop het tenlastegelegde tot stand kon komen. De verdachte bezat tijdens het begaan van het hem tenlastegelegde wel inzicht in de ongeoorloofdheid en wederrechtelijkheid van het hem tenlastegelegde, doch was minder dan de gemiddeld normale mens in staat zijn wil overeenkomstig dat inzicht te bepalen.
Rapporteur concludeert dat de verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit zodanig lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, dat dit feit hem in slechts verminderde mate kan worden toegerekend.
Zonder nadere interventie is de kans op herhaling tot het plegen van een delict als het thans tenlastegelegde aanwezig. Dat gevaar voor herhaling tekent zich vooral in de relationele sfeer af. De complexiteit van enerzijds de verslavingsproblematiek en anderzijds de forse persoonlijkheidsstoornis vergroot de kans op recidive bij uitstek. Teneinde die kans op herhaling te beperken is het vanuit psychologisch oogpunt geïndiceerd dat de verdachte een behandeling ondergaat teneinde onder meer zijn driftleven beter te reguleren.
Als het meest aangewezen juridisch kader acht rapporteur daartoe de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Genoemde complexiteit maakt dat zo een ingrijpende maatregel als terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege onontkoombaar is. Vrijwillige behandeling en terbeschikkingstelling met voorwaarden zijn daartoe ontoereikend.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van het omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte rapport van dr M.J. van Trommel, psychiater, van 27 januari 2003, welk rapport - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
De verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Dit is te omschrijven als een ernstige persoonlijkheidsstoornis van het gemengde type met paranoïde, schizoïde, antisociale en borderline kenmerken. Voorts lijdt de verdachte aan een ziekelijke stoornis, te omschrijven als cocaïne-afhankelijkheid. Ten tijde van het tenlastegelegde heeft de verdachte gehandeld in overeenstemming met de gestelde diagnose. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens/ ziekelijke stoornis beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit (mede) verklaard kan worden. Vanuit de gebrekkige ontwikkeling bezien is de verdachte onvoldoende in staat op evenwichtige wijze om te gaan met krenking en verlating door een levenspartner. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen valt het te verklaren dat de verdachte ten gevolge van de krenkingen die hij ondervond in een toestand van machteloosheid is beland, die zich uitte in een toenemende agressiviteit waarbij hij de controle over zijn agressiviteit is kwijtgeraakt. De verdachte werd gekrenkt door de vernederingen die hij als Hindoestaans gezinslid onderging, alsmede door de dreigende verlating van zijn partner.
Op grond van het bovenstaande is rapporteur van mening dat de verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat het tenlastegelegde hem in verminderende mate kan worden toegerekend.
De kans op recidive is naar de mening van rapporteur in hoge mate aanwezig, wanneer de verdachte weer een relatie met een levenspartner aangaat. Het onvermogen van de verdachte om met autoriteitsconflicten om te gaan, alsmede het onvermogen om zich aan gezag te onderwerpen, zal bij een veroordeling zeer sterke gevoelens van krenking oproepen, die een groot risico inhouden om tot uiting te worden gebracht in ernstig agressief gedrag. Hoewel de kans op recidive wordt vergroot door het gebruik van drugs, is rapporteur van mening dat ook zonder middelengebruik de recidivekans als zeer hoog moet worden beschouwd. Uit hetgeen in het onderzoek naar voren is gekomen, moet worden geconcludeerd dat de verdachte een groot gevaar oplevert voor een recidive met ernstige gevolgen. De verdachte bleek niet in staat om eigen problematiek te onderkennen aan zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde.
Deze overwegingen hebben ertoe geleid dat niet valt te ontkomen aan een aanbeveling tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Gezien de persoonlijkheidsstructuur van de verdachte is het uitgesloten dat de verdachte zich zal kunnen onderwerpen aan een therapeutische behandeling op vrijwillige basis. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden zal evenmin in voldoende mate garantie geven op een gunstig behandelingsproces.
Het hof heeft tenslotte kennis genomen van het omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte maatregelrapport van V.L. van Witteveen, maatschappelijk werker, van 27 januari 2003, waarin de adviezen en conclusies zoals weergegeven in de rapportages van de psycholoog en de psychiater worden onderschreven.
De onderzoekers adviseren verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege op te leggen. Het hof verenigt zich met de verschillende beschouwingen en adviezen als weergegeven in voormelde rapportages, neemt de daarop gebaseerde conclusies over en maakt deze tot de zijne.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel, dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist, waarbij het hof mede heeft gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit. Het hof stelt vast dat het feit, ter zake waarvan de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, een misdrijf is dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Alles afwegend komt het hof tot de conclusie, dat de na te noemen straf en maatregel passend en geboden zijn.
Het hof zal afzien van een advies omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling zal aanvangen. Het vertrouwt erop dat in het selectieproces voor veroordeelden en terbeschikkinggestelden een juiste afweging wordt gemaakt waarbij recht wordt gedaan aan enerzijds de gevoelens van de nabestaanden van het slachtoffer en de geschokte rechtsorde en anderzijds het belang van de verdachte om te worden verpleegd.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam], wonende te Rotterdam, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 8.534,19.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 3.812,60.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot laatstvermeld bedrag worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.812,60 ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot een bedrag van € 3.812,60 (zegge: drieduizend achthonderd twaalf Euro en zestig Eurocent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.812,60 ten behoeve van het slachtoffer, welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van ZESENZEVENTIG DAGEN.
Bepaalt dat voor zover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voor zover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs Reinking, Van den Berg en Fleers, in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juni 2003.