Uitspraak : 5 maart 2003
Rekestnummer : 153-R-02
Rekestnr. rechtbank : FA RK 00-2673
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt,
[verweerster],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.H. Vermeulen.
De man is op 6 maart 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 8 januari 2002.
De vrouw heeft op 17 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brief van 30 september 2002.
Op 13 december 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. M.C. Houwing en de vrouw, bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. L.E. Leunissen.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen: een brief zijdens de vrouw gedateerd 19 december 2002 en een brief zijdens de man gedateerd 23 december 2002.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum] in de wettelijke gemeenschap van goederen, met elkaar gehuwd. Zij hebben samen twee nog minderjarige kinderen.
Bij verzoekschrift van 16 juni 2000 heeft de man bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Hij heeft (onder meer) verzocht te bepalen dat aan de man, met uitsluiting van de vrouw, de eigendom van de echtelijke woning zal worden toegescheiden, met bepaling dat indien de vrouw niet meewerkt aan het passeren van de akte van levering aan de man, de door de rechtbank op te maken beschikking in de plaats zal treden van een in wettige vorm opgemaakte akte tot levering, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Tevens verzocht de man de verdere verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap te bepalen, waarbij onder meer diende te gelden:
- Er is door de man in het recente verleden een bedrag ƒ 135.000,- aan de vrouw betaald afkomstig uit de door hem ontvangen schadevergoedingen naar aanleiding van het hierna breder te omschrijven verkeersongeval. Vanwege de verknochtheid is dit bedrag naar mening van de man onverschuldigd uitbetaald door hem aan de vrouw en dient zij dit bedrag aan hem te retourneren;
- De man meent dat met de uitbetaling aan de vrouw van de helft van de overwaarde van de echtelijke woning, retourbetaling door haar aan de man van ƒ135.000,- de feitelijke verdeling van de inboedel de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen is gescheiden en gedeeld.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de nevenverzoeken, waarbij zij zelfstandig heeft verzocht de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, waarbij onder meer diende te gelden:
- schadevergoeding: De man heeft terzake een verkeersongeval een schadevergoeding ontvangen. Deze schadevergoeding bestaat deels uit een immateriële schadevergoeding van ongeveer ƒ 80.000,-- en deels uit een vergoeding voor inkomensderving van ongeveer
ƒ 580.000,-. De vrouw heeft recht op een deel van beide vergoedingen.
-smartengeld:
De vrouw heeft recht heeft op een deel van de smartengeldvergoeding die aan de man is toegekend.
-inkomensderving:
De hoofdregel dient te worden toegepast dat een materiële schadevergoeding in de gemeenschap valt (vide onder meer het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 1996 (NJ 1996/640).
- personenvoertuigen:
De vrouw stelt voor dat de motor (waarde ƒ 10.000,--) en de auto (waarde ƒ 27.500,--) waar de man in rijdt aan hem worden toegescheiden, terwijl de auto (waarde ƒ 10.000,--) waar de vrouw in rijdt aan haar wordt toegescheiden. Voor de waarden van de voertuigen wordt uitgegaan van het tijdstip dat partijen uit elkaar gingen.
Bij beschikking van 31 januari 2001 heeft de rechtbank te Rotterdam onder meer de echtscheiding uitgesproken en is de zaak ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer - uitvoerbaar bij voorraad - de verdeling van de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen als volgt vastgesteld:
Aan de man wordt toegedeeld:
de voormalige echtelijke woning [adres], te [woonplaats]
de daarop rustende hypotheek groot ƒ 204.000,-;
de polis Royal Nederland hypotheekverzekering;
het halve aandeel in de polis AXA leven N.V.;
de beleggingspolis ABN/AMRO;
de Premie -94- spaarrekening;
zijn privérekening ABN/AMRO;
de Beleggers Rendement Rekening ABN/AMRO;
de inboedelgoederen die hij thans onder zich heeft;
de auto Mercedes waarin hij thans rijdt;
de motor die hij onder zich heeft;
de schuld aan Eurobrom B.V.;
de te betalen inkomstenbelasting aandelen ICL.
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
het halve aandeel in de polis AXA Leven N.V.;
de inboedelgoederen die zij thans onder zich heeft;
haar spaarrekening;
haar betaalrekening;
de auto die zij onder zich heeft.
Verder is bepaald dat de man wegens overbedeling aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 87.939,80 / ƒ 193.793,82. De vrouw dient wegens verrekening aan de man te betalen een bedrag van € 655, 28 / ƒ 1.444,04.
De echtscheidingsbeschikking is op 1 juni 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap opnieuw vast te stellen, rekening houdende met de waarde van de Mercedes van ƒ 14.900,-, de waarde van de Nissan Micra van ƒ 9.000,- en de door het ski-ongeval in 1988 gedane uitkeringen welke in de verrekening dienen te worden betrokken, althans een verdeling vast te stellen zoals het hof vermeent te behoren. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
2. Ter zitting heeft de man een schikkingsvoorstel aan de vrouw gedaan. Partijen hebben aldaar afgesproken om het hof binnen één week na de zitting schriftelijk te berichten of zij overeenstemming hebben bereikt. Bij brief van 19 december 2002 is namens de vrouw bericht dat de vrouw het door de man ter zitting gedane schikkingsvoorstel niet aanvaardt. Bij brief van 23 december 2002 is namens de man meegedeeld dat het schikkingsvoorstel is komen te vervallen, nu de vrouw dit niet heeft geaccepteerd. De man verzoekt het hof een beschikking te geven.
3. De man heeft in zijn eerste grief aangevoerd dat de waarde per datum verdeling van de aan hem toe te scheiden Mercedes door de rechtbank ten onrechte is bepaald op ƒ 25.000,-. Volgens de man is deze waarde niet reëel is en dient deze te worden gewijzigd in de feitelijke verkoopprijs van ƒ 15.750,-. De man heeft ter staving een verkoopnota van een autodealer en een tweetal betalingsbewijzen overgelegd. Het hof acht het redelijk en billijk om de waarde per 29 maart 2001 te bepalen op ƒ 15.750,-, nu door de vrouw niet is bestreden dat de man deze verkoopprijs feitelijk heeft betaald en niet, althans onvoldoende is gebleken dat de man bij
inruil van zijn oude auto heeft bijbetaald.
4. De man heeft in zijn tweede grief aangevoerd dat de waarde van de aan de vrouw toe te scheiden Nissan Micra per datum verdeling moet worden bepaald op ƒ 9.000,- in plaats van de door de rechtbank aangenomen waarde van ƒ 5.000,-. Volgens de man is deze waarde relatief hoog omdat het een kleine auto betreft die voor een goede prijs tweedehands is te verkopen.
Vast staat dat partijen de auto (bouwjaar 1994) in maart 1999 hebben gekocht voor ƒ 12.000,- en dat de man bij de behandeling in eerste aanleg de waarde van de auto zelf heeft gewaardeerd op ƒ 10.000,- per 1 november 1999. Rekening houdend met de afschrijving sedert de datum van aankoop acht het hof het, anders dan de man, reëel om de waarde van de auto op ƒ 5.000,- te stellen.
5. In zijn derde, verst strekkende grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van een verknochtheid die eraan in de weg staat dat de aan de man in het kader van zijn ski-ongeval in 1988 gedane uitkeringen in de gemeenschap vallen geen sprake is. Daarbij merkt de rechtbank, volgens de man ten onrechte, op dat het haar ontgaat waarom de vrouw, die in verband met het ongeval het nodige te dragen, te verwerken en te versturen heeft gehad, wel in het "leed" van de man mag delen, maar (lees niet) in het "lief". De rechtbank oordeelt ten onrechte dat deze post niet in de verrekening zal worden betrokken. De man meent dat er een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen zal moeten plaatsvinden waarbij er een verrekening plaatsvindt voor wat betreft de aan en ten behoeve van hem uitbetaalde schadevergoedingen, nu deze immers geheel en al aan hem dienen toe te vallen. De vrouw meent dat de uitkeringen in de gemeenschap zijn gevallen.
6. Het hof is, gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat in het onderhavige geval zowel de aanspraak op materiële als die op immateriële schadevergoeding naar haar aard op bijzondere wijze aan de man zijn verknocht en dat die bijzondere verknochtheid meebrengt dat zij bij de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding buiten de verdeling dienen te blijven en dus in zoverre niet in de gemeenschap vallen. Mitsdien dient de bestreden beschikking in zoverre te worden vernietigd. Immers, vast staat dat de man in 1988 een zwaar ski-ongeval heeft gehad en hieraan blijvende invaliditeit heeft overgehouden van ruim 48 %. Na zijn herstel in 1989 is de man weer in zijn zelfde werk aan de slag gegaan. Uiteindelijk heeft de man eind 1997 schade-uitkeringen van in totaal ƒ 811.000,- ontvangen, ter dekking van immateriële schade en ter dekking van het risico van inkomensverlies als gevolg van het ongeval. Inmiddels ontvangt de man een WAO-uitkering waarbij zijn arbeidsongeschiktheid is bepaald op 65-80 %. Deze WAO-uitkering wordt thans aangevuld door een WAO-gat verzekering.
7. Doordat de man zijn schadevergoedingen ten bedrage van ƒ 811.000,- ten dele heeft aangewend ter financiering/verbouwing van zijn huis alsook een bedrag aan de vrouw heeft uitgekeerd, zonder titel, volgt dat de man een vordering op de gemeenschap heeft ten bedrage van ƒ 811.000,-.
8. Het hof komt tot de volgende samenvatting van de boedel:
W[adres] ƒ 770.000,--
Verzekering hypothecaire lening ƒ 46.246,99
Polis AXA Leven N.V. p.m.
Beleggingspolis ABN AMRO ƒ 8.311,47
Premie spaarrekening ƒ 6.455,--
Privérekening ABN AMRO man ƒ 8.315,--
Beleggersrendementrekening
ABN AMRO man ƒ 62.000,--
Spaarrekening vrouw ƒ 314.000,--
Betaalrekening vrouw ƒ 3.000,--
Inboedel ƒ 5.000,--
Auto man ƒ 15.750,--
Motor man ƒ 12.000,--
Auto vrouw ƒ 5.000,--
Schuld aan man ƒ 811.000,--
Hypothecaire l[adres] ƒ 204.000,--
Eurobrom B.V. ƒ 17.500,--
Inkomstenbelasting ICL ƒ 3.240,81
De waarde van de gemeenschap bedraagt derhalve ƒ 220.337,65
waarvan aan elk van partijen de helft toekomt ƒ 110.168,82.
Aan de man wordt toegedeeld:
W[adres] ƒ 770.000,--
Verzekering hypothecaire lening ƒ 46.246,99
Polis AXA Leven N.V. ½ p.m.
Beleggingspolis ABN AMRO ƒ 8.311,47
Premie spaarrekening ƒ 6.455,--
Privérekening ABN AMRO man ƒ 8.315,--
Beleggersrendementrekening
ABN AMRO man ƒ 62.000,--
Inboedel ƒ 500,--
Auto man ƒ 15.750,--
Motor man ƒ 12.000,--
onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen en als
eigen schuld te voldoen:
Hypothecaire l[adres] ƒ 204.000,--
Eurobrom B.V. ƒ 17.500,--
Inkomstenbelasting ICL ƒ 3.240,81
zodat de waarde van zijn verkrijging bedraagt ƒ 704.837,65.
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
Polis AXA Leven N.V. p.m.
Spaarrekening vrouw ƒ 314.000,-
Betaalrekening vrouw ƒ 3.000,-
Inboedel ƒ 4.500,-
Auto vrouw ƒ 5.000,-
De man heeft uit hoofde van zijn vordering op de gemeenschap recht
op ƒ 811.000,--
en uit hoofde van de verdeling op ƒ 110.168,82
in totaal derhalve ƒ 921.168,82
De waarde van zijn verkrijging op grond van de verdeling bedraagt ƒ 704.837,65
zodat hij nog recht heeft op ƒ 216.331,17.
De vrouw heeft uit hoofde van de verdeling recht op ƒ 110.168,83
Zij heeft ontvangen ƒ 326.500,--
zodat zij teveel heeft ontvangen ƒ 216.331,17
welk bedrag zij terzake van de verdeling dient te betalen aan de man.
9. Het hof gaat er daarbij van uit dat het totale bedrag van ƒ 811.000,- in de gemeenschap is gestort, nu noch uit de stukken, noch uit het besprokene ter terechtzitting van een andere omstandigheid is gebleken.
10. Mitsdien moet beslist worden als volgt.
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oor-deel van het hof onder-worpen en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld zoals onder rechtsoverweging 8. is weergegeven;
veroordeelt de vrouw om aan de man terzake van overbedeling te betalen een bedrag van de tegenwaarde van ƒ 216.331,17 zijnde € 98.166,81;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oor-deel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van den Wildenberg en Mulder, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 5 maart 2003.