Uitspraak : 4 juni 2003
Rekestnummer : 869 D 02
Rekestnr. rechtbank : VC 243/01
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Gorinchem,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Grabandt,
[verweerster]
wonende te Gorinchem,
verweer-ster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
De vader is op 3 december 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter te Gorinchem van 23 september 2002.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 17 december 2002 aanvullende stukken ingekomen. Voorts is op 7 maart 2003 nog een brief van de zijde van de vader ingekomen.
Van de zijde van de raad zijn bij het hof op 26 februari 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 26 maart 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mevrouw mr. B.S. van der Klauw, advocate te Dordrecht, de moeder en namens de raad is verschenen de heer H.J. Ramstijn. De hierna te noemen minderjarigen zijn in raadkamer gehoord.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
Partijen hebben van oktober 1991 tot januari 1995 samengewoond, uit welke relatie de volgende minderjarige kinderen zijn geboren:
[kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind], en
[kind], geboren op 1[geboortedatum] verder: [kind],
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen. De moeder heeft van rechtswege het gezag over de kinderen en de vader heeft de kinderen erkend. De kinderen verbleven ten tijde van het verbreken van de relatie bij de moeder, doch verblijven sinds 11 november 2001 bij de vader.
Bij het inleidend verzoekschrift van 29 november 2001 heeft de vader de kantonrechter te Gorinchem verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, uitsluitend hem te belasten met het gezag over de kinderen onder de bepaling dat de kinderen feitelijk bij hem zullen wonen en verblijven en tevens te bepalen dat tussen de kinderen en de moeder een omgangsregeling plaatsvindt onder begeleiding van de raad of Jeugdzorg gedurende een dagdeel per veertien dagen. De moeder heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd en zelfstandig een tegenverzoek ingediend.
Bij tussenbeschikking van 8 februari 2002 heeft de kantonrechter de raad om advies verzocht inzake de vraag of het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vader zullen blijven wonen en dat hij het ouderlijk gezag zal uitoefenen. De raad heeft op 10 juli 2002 een brief gezonden aan de kantonrechter waarin hij adviseert om de vader te belasten met het ouderlijk gezag over de beide kinderen, en om een omgangsregeling tussen moeder en de kinderen vast te leggen van eens in de twee tot drie weken een contact, in nader onderling overleg te bepalen tussen moeder en de kinderen, ingaande per augustus 2002.
Bij de bestreden beschikking is het inleidende verzoek gedeeltelijk toegewezen. Aan de vader is (naast de moeder) het ouderlijk gezag over de kinderen verleend. Voorts is onder meer bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de vader en dat de moeder een dag in de twee weken omgang zal hebben met de kinderen, op een door haar en in goed overleg met de kinderen in te vullen wijze.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat alleen aan hem het ouderlijk gezag over de kinderen zal toekomen. De moeder heeft ter terechtzitting mondeling verweer gevoerd.
2. De vader stelt dat het vanwege de geestelijke en lichamelijke mishandelingen van de kinderen door de moeder noodzakelijk is het ouderlijk gezag te wijzigen conform artikel
1: 253c BW. Hij heeft de raad voor de kinderbescherming van deze mishandelingen in kennis gesteld. Bovendien, aldus de vader, bleek dat de moeder feitelijk steeds minder voor de kinderen zorgde. Het kwam regelmatig voor dat zij de kinderen geen of veel te laat eten gaf. Om genoemde redenen kwamen de kinderen volgens de vader vanaf het begin van de zomer 2001 dagelijks bij hem en zijn echtgenote om te eten en zich te wassen. Toen de mishandelingen escaleerden op 11 november 2001, heeft de vader de kinderen bij zich thuis gehouden en Jeugdzorg ingeschakeld. Naar aanleiding van het bij de rechtbank te Dordrecht ingediend inleidend verzoekschrift, heeft de raad - op verzoek van de kantonrechter - eerdergenoemd advies uitgebracht. In aanvulling op het advies merkt de vader ter zitting op dat het vanwege de verstoorde relatie tussen de moeder en hem moeilijk is om samen beslissingen te nemen, maar dat het zeker niet de bedoeling is dat de moeder geen contact meer heeft met de kinderen.
De vader meent vervolgens dat de kantonrechter ten onrechte overweegt dat hij ontheffing uit het ouderlijk gezag heeft gevorderd. De vader heeft geen verzoek tot ontheffing uit het ouderlijk gezag gedaan, doch heeft volstaan met een verzoek om hem uitsluitend met het gezag over de kinderen te belasten. Hij kon naar zijn mening met dit verzoek volstaan, omdat uit de wet voortvloeit dat inwilliging van zijn verzoek met zich brengt dat de moeder automatisch het gezag verliest.
3. De moeder stelt dat zij tevreden was met de bestreden beschikking en dat zij gezamenlijk gezag wenst. Zij stelt zich op het standpunt dat zij haar kinderen een goede basis heeft gegeven en dat de kinderen worden geïndoctrineerd door de vader, doch geeft vervolgens ter terechtzitting aan dat zij ermee akkoord gaat dat de kinderen bij de vader verblijven en dat de vader de beslissingen ten aanzien van de kinderen neemt. Met het gezamenlijk gezag wenst zij slechts de mogelijkheid open te houden om contact met de kinderen te hebben.
4. De raad geeft ter zitting aan verbaasd te zijn over de bestreden uitspraak. Hij heeft in voornoemde brief inderdaad geadviseerd dat de vader wordt belast met het ouderlijk gezag en hierbij aangeduid dat de moeder hiermee akkoord is gegaan. Met het advies tot gezagswijziging beoogde de raad de juridische situatie met de feitelijk situatie in overeenstemming te brengen om aldus duidelijkheid en rust voor de kinderen te waarborgen en om te voorkomen dat elke beslissing op een discussie uitloopt tussen de ouders. De raad benadrukt ter zitting nogmaals dat hij geen voorstander is van gezamenlijk gezag, maar dat de moeder wel omgang moet hebben met de kinderen.
5. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat het in het belang van de kinderen is, dat de vader met het gezag over de kinderen wordt belast. De in raadkamer gehoorde kinderen hebben verklaard dat zij door de vader worden opgevoed en dat het goed met ze gaat. Voorts hebben zij te kennen gegeven dat zij graag willen dat de huidige situatie ongewijzigd blijft. Daarenboven heeft de raad in zijn advies de wenselijkheid uitgesproken de vader met het gezag te belasten en heeft de moeder jegens de raad te kennen gegeven akkoord te gaan met een wijziging van gezag. Zij heeft ter zitting weliswaar verklaard dat zij gezamenlijk met de vader het gezag wil uitoefenen, doch zij heeft tevens verklaard dat de vader de beslissingen omtrent de kinderen mag nemen en dat de kinderen bij hem mogen wonen. Hieruit concludeert het hof dat de moeder zich niet verzet tegen de belasting van de vader met het gezag. Het hof oordeelt dan ook dat het verzoek van de vader dient te worden ingewilligd. Anders dan de kantonrechter leest het hof de wet aldus, dat bij inwilliging van het verzoek van de vader, de vraag of er voldoende grond is om de moeder te ontheffen uit het ouderlijk gezag niet aan de orde komt, aangezien zij dit op grond van artikel 1: 253c lid 1 BW juncto 1: 253e BW van rechtswege verliest.
6. Het hof rekent het overigens tot de taak van de vader om er voor te zorgen dat de moeder regelmatig, minimaal ieder kwartaal, de nodige informatie over de kinderen krijgt (bijvoorbeeld over school, schoolrapporten en artsenbezoek) en derhalve op de hoogte wordt gehouden van de gezondheid en ontwikkeling van de kinderen. Voorts benadrukt het hof dat het tot de taak van de vader behoort om te bevorderen dat de kinderen omgang hebben met de moeder en de familie van moeder.
7. Het bovenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden vernietigd.
vernietigt de bestreden beschikking met ingang van heden voor zover deze de afwijzing van het verzoek tot éénoudergezag van de vader betreft, en in zover-re opnieuw beschik-kende:
belast de vader voortaan alleen met het gezag over [de kinderen]
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Stille en Van Montfoort, bijge-staan door mr. Martens als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 4 juni 2003.
De griffier is buiten staat deze
beschikking mede te ondertekenen.