ECLI:NL:GHSGR:2003:AG1757

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
454-R-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Stille
  • J. Torrenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen vader en kind na beëindiging relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 januari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die sinds december 2000 geen contact meer heeft gehad met zijn dochter, verzocht de rechtbank om een omgangsregeling vast te stellen. Hij stelde dat het in het belang van het kind was om contact met hem te hebben, terwijl de moeder zich verzet tegen deze omgang. De moeder gaf aan dat het kind nog te jong was om te begrijpen wie haar biologische vader is en dat zij emotionele problemen had die haar beletten om positief over de vader te spreken. Het hof oordeelde dat er op dit moment geen mogelijkheden voor omgang waren, gezien de beschadigde vertrouwensbasis tussen de ouders. Het hof stelde een 'adempauze' van anderhalf jaar voor, waarin de ouders de tijd kregen om aan hun relatie te werken en de moeder de informatieregeling strikt moest naleven. De vader werd aangemoedigd om in deze periode zijn goede wil te tonen door regelmatig contact op te nemen met zijn dochter. Het hof benadrukte dat het niet nakomen van afspraken door een van de ouders gevolgen kan hebben voor toekomstige omgangsregelingen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof gaf aan dat de ouders na de leerperiode opnieuw in overleg een omgangsregeling konden aanvragen.

Uitspraak

Uitspraak : 8 januari 2003
Rekestnummer : 454-R-02
Rekestnr. rechtbank : FA RK 01-1206
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur jhr. mr. J.P. van der Goes van Naters.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[verweerster]
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder.
PROCESVERLOOP
De vader is op 2 juli 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te [woonplaats] van 13 mei 2002.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brief van 2 augustus 2002.
Van de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging [woonplaats], hierna te noemen: de raad, is een brief met bijlage ingekomen, gedateerd 4 november 2002.
Op 27 november 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. F.J.H. Krumpelman, advocaat te [woonplaats], de moeder, bijgestaan door mr. H. van der Wal, advocate te [woonplaats] en namens de raad, de heer R.J. van Toor.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De ouders hebben van begin 1998 tot eind 2000 al dan niet met tussenpozen een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit op [geboortedatum] is geboren de minderja-rige: [kind], hierna te noemen: [kind]. De vader is de biolo-gische vader van [kind]. De moeder heeft alleen het gezag over haar.
Sinds december 2000 heeft de vader [kind] niet meer gezien. [kind] weet niet dat de vader haar biologische vader is.
Bij verzoekschrift van 7 maart 2001 heeft de vader de rechtbank te [woonplaats] verzocht - uitvoerbaar bij voorraad - een omgangsregeling vast te stellen waarbij hij omgang mag hebben met [kind]:
- ieder weekend van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, en
- de helft van de vakanties van [kind],
althans waarbij de vader heeft verzocht een zodanige omgangsregeling vast te stellen als de rechtbank juist zou achten. De moeder heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
De in de procedure in eerste aanleg door de raad geïnitieerde mediation, onder leiding van mevrouw A. Woltman, heeft niet tot overeenstemming tussen de ouders geleid.
Bij de bestreden beschikking is - onder meer - het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [kind] afgewezen.
Krachtens de bestreden beschikking geldt er - op verzoek en ten behoeve van de vader - een informatieregeling, op grond waarvan de moeder de vader eenmaal per drie maanden schriftelijk dient te informeren over belangrijke gebeurtenissen betreffende [kind] en op grond waarvan zij de vader minimaal eenmaal per jaar een recente foto van [kind] dient te sturen.
BEOORDELING
1. In geschil is de omgang tussen de vader en [kind].
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voorzover die de omgang betreft en opnieuw beschikkende alsnog zijn inleidende verzoek dienaangaande toe te wijzen. De moeder heeft zijn beroep mondeling bestreden.
3. De vader meent dat de rechtbank de weigerachtige houding van de moeder ten aanzien van de omgang heeft gehonoreerd, zonder te motiveren waarom de bezwaren van de moeder ten aanzien van de omgang worden gebillijkt. De vader heeft grote moeite met de overweging van de rechtbank, dat hij er wellicht goed aan zou doen om de moeder en [kind] voor een periode van ongeveer een jaar met rust te laten: dit strookt niet met zijn gevoel voor rechtvaardigheid. Temeer niet, nu hij al zo'n lange tijd geen contact meer met [kind] heeft gehad. Hij meent dat het in het belang van [kind] is dat zij contact met haar (biologische) vader heeft. Hij vreest dat [kind] mogelijk over twee jaar getraumatiseerd zal zijn, doordat zij dan gedurende een lange tijd geen contact met hem zal hebben gehad. De vader stelt dat hij zijn best heeft gedaan om het vertrouwen van de moeder te herwinnen. Hij meent dat het vertrouwen bij de moeder in hem kan worden gewekt, wanneer er in overleg met haar een omgangsregeling met [kind] tot stand zou komen. Hij erkent dat hij de moeder heeft gekwetst door de gebeurtenissen aan het einde van hun relatie maar stelt daar tegenover dat de moeder ook hem heeft gekwetst. Hij meent dat hij veranderd is, nu hij wat ouder is. Bij het beëindigen van de relatie was hij 19 jaar oud. Inmiddels is hij 23 jaar oud.
De vader ziet mogelijkheden in een overbruggingsperiode naar een omgangsregeling op termijn, in welke overbruggingsperiode de moeder de informatieregeling nakomt en de vader elk kwartaal een brief en een cadeautje aan [kind] stuurt, waardoor de vader een bekende figuur in het leven van [kind] wordt. Hij vraagt zich daarbij wel af of de moeder het cadeautje daadwerkelijk aan [kind] zal geven. In het verleden heeft de moeder zijn cadeautje voor [kind] geweigerd.
4. De moeder vindt dat de vader in het verleden - zowel tijdens als na het verbreken van de relatie - van haar de kans heeft gekregen om een band met [kind] op te bouwen. Nu hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt staat het ontbreken van een dergelijke band een omgangsregeling in de weg, meent de moeder. De moeder vindt [kind] nog te jong voor omgang met de vader, temeer nu zij niet weet dat hij haar biologische vader is. De moeder wil [kind] daarover pas inlichten, wanneer zij wat ouder is en het kan begrijpen. Ook de verlatingsangst van [kind] zou volgens de moeder een reden zijn om geen omgang te laten plaatsvinden. De moeder vertrouwt de vader niet met [kind] en refereert daarbij aan het gedrag van de vader. De moeder heeft grote emotionele problemen met de gebeurtenissen uit het verleden, die haar nu beletten om op een positieve manier over de vader te spreken. Het zou niet uit onwelwillendheid zijn dat de moeder nu geen omgang toestaat, emotioneel zou zij het niet aankunnen. De moeder kan desgevraagd niet aangeven hoe de vader haar vertrouwen kan herwinnen. De moeder meent dat er over een jaar of twee, wanneer [kind] een jaar of vijf is en de dingen beter kan begrijpen, mogelijk wel omgang kan zijn. De moeder wil nu nog niet meewerken aan bemiddeling. Een eerdere bemiddelingspoging tussen de ouders is volgens de moeder mislukt, omdat de bemiddeling emotioneel te belastend voor haar was. Volgens de moeder ziet de vader niet in dát hij haar heeft gekwetst en waardóór hij haar heeft gekwetst. De moeder voelt zich door de vader gekwetst omdat zij teleurgesteld is over de wijze waarop hij zich jegens [kind] heeft opgesteld na het beëindigen van hun relatie. Ook meent zij dat de vader zich onvoldoende kan inleven in haar situatie.
De moeder ziet mogelijkheden in overbruggingsperiode naar een omgangsregeling op termijn, in welke periode zij de informatieregeling nakomt en de vader elk kwartaal aan [kind] een brief en een klein cadeautje stuurt, zodat de vader een bekende figuur in [kind]'s leven wordt.
5. De raad brengt naar voren dat het in deze zaak gaat om [kind], maar dat de relatie van de ouders de grootste rol speelt. De problemen tussen de ouders zijn naar het oordeel van de raad het centrale probleem. De raad onderkent dat er een risico is dat de problemen tussen de ouders verharden, wanneer het oplossen van hun problemen wordt uitgesteld. Bemiddeling acht de raad - hoewel de beste oplossing - thans geen optie meer. Een eerdere bemiddelingspoging is immers mislukt en het is niet te verwachten dat een nieuwe poging wel zal slagen. Gecontroleerde omgang is volgens de raad niet mogelijk, omdat niet is te verwachten dat aan de randvoorwaarden - dat de beide ouders daarmee zouden instemmen en de moeder de omgang bij [kind] zou inleiden - kan worden voldaan. De raad ziet wel mogelijkheden in afzonderlijke gesprekken tussen de ouders. In gesprekken met de moeder zou het centrale thema volgens de raad moeten zijn: hoe vertel ik [kind] over haar biologische vader. In de gesprekken met de vader zou volgens de raad centraal moeten staan op welke wijze hij kan bijdragen aan het verbeteren van de tussen de ouders bestaande situatie. De raad benadrukt dat de ouders in het belang van [kind] een nieuwe start zouden moeten maken.
6. Het hof ziet thans geen mogelijkheden voor omgang tussen de vader en [kind]. De gebeurtenissen in het verleden hebben de vertrouwensbasis tussen de destijds zeer jeugdige ouders danig aangetast. Het hof acht het in het licht van die gebeurtenissen aannemelijk dat de moeder teleurgesteld is in de vader en het vertrouwen in hem heeft verloren en dat zij om emotionele redenen thans niet in staat is aan omgang mee te werken. Andersom acht het hof het begrijpelijk dat de vader zijn vertrouwen in de moeder heeft verloren, nu zij hem geen omgang toestaat. Enig vertrouwen tussen de ouders is voorwaarde voor het welslagen van een omgangsregeling. Teneinde het vertrouwen tussen de ouders te herstellen acht het hof het noodzakelijk dat er gedurende een periode van anderhalf jaar geen omgang zal zijn tussen de vader en [kind]. Het hof neemt aan dat een dergelijke "adempauze" - indien de moeder erop kan vertrouwen dat er tegen haar wil geen omgang zal hoeven zijn en de vader dit gegeven accepteert - de vereiste rust in de situatie zal kunnen brengen. Deze periode van anderhalf jaar dient voor de ouders als leerperiode te gelden. In die periode zal de moeder de geldende informatieregeling strikt moeten nakomen. De vader, op zijn beurt, kan in die periode zijn goede wil en inzet tonen, door [kind] elk kwartaal een brief(je) en een aardigheidje te sturen. Een dergelijk gestructureerd indirect contact tussen de vader en [kind] zou zowel bij de moeder als bij [kind] de beeldvorming ten aanzien van de vader positief kunnen beïnvloeden en zou ertoe kunnen bijdragen dat de vader zijn plek krijgt in het leven van [kind]. Het hof wijst de ouders erop, dat het niet nakomen van de hiervoor omschreven verplichting door de ene ouder de andere ouder niet ontslaat van diens eigen verplichting. Het niet nakomen van de hiervoor omschreven plicht door een der ouders zou de rechter kunnen leiden tot de conclusie dat die ouder niet voldoende bereid is in het belang van [kind] verbetering te brengen in de bestaande situatie.
Verder zouden de ouders, individueel of samen en onder begeleiding van de raad of een hulpverleningsinstantie, kunnen werken aan het verbeteren van de verhouding tussen hen beiden. Het ligt in de verwachting dat de ouders na voornoemde leerperiode in staat zullen zijn om in onderling overleg een omgangsregeling tot stand te brengen. Mocht dit niet zo zijn, dan kan de meest gerede partij de omgang wederom bij de rechtbank aan de orde stellen.
7. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Torrenga, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 8 januari 2003.