ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9233

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/00713
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardepeildatum en waardevaststelling van onroerende zaken in geschil

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur van de gemeente P, die de waarde van de onroerende zaak aan de A-straat 1 te Z heeft vastgesteld op ƒ 607.000,--. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar is afgewezen. De belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan bij het Gerechtshof 's-Gravenhage. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2002 zijn beide partijen verschenen en is er een proces-verbaal opgemaakt van het verhandelde. Na de zitting heeft het Hof besloten om de zaak niet opnieuw te behandelen, maar heeft het verder schriftelijk contact met de partijen onderhouden.

De belanghebbende betwist de vastgestelde waarde van de woning en stelt dat deze te hoog is. De Inspecteur heeft echter betoogd dat de waarde van de woning in overeenstemming is met de gerealiseerde verkoopprijzen van vergelijkbare objecten. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum, 1 januari 1999, ten minste ƒ 607.000,-- bedraagt. Het Hof heeft geen reden gevonden om te twijfelen aan de gegevens die door de Inspecteur zijn gepresenteerd, en heeft geoordeeld dat de vergelijkingsobjecten die door de Inspecteur zijn gebruikt, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende.

Uiteindelijk heeft het Gerechtshof het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De uitspraak is op 28 februari 2003 gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier H. van Lingen. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na deze uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
zesde enkelvoudige belastingkamer
28 februari 2003
nummer BK-02/00713
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen beschikking.
1. Beschikking en bezwaar
1.1 Bij beschikking, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet), is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 1 te Z, vastgesteld op ƒ 607.000,--.
1.2 Het tegen de beschikking gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29,--. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 november 2002, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3 Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de voorzitter het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak A-straat 1 te Z (hierna: de woning). De vrijstaande woning is in 1976 gebouwd en heeft een inpandige garage. De inhoud van de woning is ongeveer 500 m3 en de oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 430 m2.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Tussen partijen is in geschil of de woning met een bepaling van de waarde per de waardepeildatum 1 januari 1999 van ƒ 607.000,-- te hoog is gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot wijziging van de beschikking in dier voege dat de waarde van de woning nader wordt vastgesteld op ƒ 509.057,--.
5.2 De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstand-koming van de Wet dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten ver-koop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de bes-te voor-bereiding door de meest-biedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet wor-den uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbe-zwaarde eigen-dom zou kunnen worden overgedragen en de ver-krij-ger de zaak in de staat waar-in die zich bevindt onmid-del-lijk en in volle om-vang in gebruik zou kun-nen nemen.
6.2 Belanghebbende heeft betwist dat de waarden per m² kaveloppervlakte en per m³ woninginhoud, die de Inspecteur heeft gehanteerd bij het vaststellen van de waarde van de woning, in een goede verhouding staan tot de waarden per m² en per m³ die kunnen worden herleid uit de gerealiseerde verkoopprijzen van met de woning vergelijkbare objecten en voorts dat bij het vaststellen van de waarde van de woning de gerealiseerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten op de juiste wijze zijn geïndexeerd. De Inspecteur heeft daartoe bij zijn brief van 18 december 2002 een overzicht gegeven van geïndexeerde prijzen per m² en per m³ van gerealiseerde verkoopprijzen van de met de woning vergelijkbare objecten, alsmede een overzicht van indexberekeningen van prijsstijgingen per maand van vrijstaande woningen binnen de gemeente Z. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de in deze overzichten vermelde en door belanghebbende niet betwiste gegevens.
6.3 Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat het door de Inspecteur als vergelijkingsobject gehanteerde pand B-straat 1 te Z niet met de woning vergelijkbaar is omdat dat pand ingrijpend is verbouwd en daardoor een betere uitstraling heeft gekregen dan de woning. De Inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist en daartoe aangevoerd dat het verkoopcijfer van B-straat 1 is gebaseerd op de oorspronkelijke staat van het pand, vóór het uitvoeren van genoemde verbouwingen. Hoewel de vormgeving van B-straat 1 anders is dan van de woning, was dit pand in zijn oorspronkelijke staat qua type, bouwjaar, grootte en ligging met de woning vergelijkbaar.
6.4 Gelet op het vorenoverwogene heeft de Inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat door hem als vergelijkingsobjecten gehanteerde panden met de woning vergelijkbaar zijn, dat de door hem vastgestelde waarde van de woning in een goede verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten en dat de waarde van de woning op de waardepeildatum ten minste ƒ 607.000,-- heeft bedragen.
6.5 Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond en dient te worden beslist als hierna te melden.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld op 28 februari 2003 door mr. J.W. baron van Knobelsdorff. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier H. van Lingen.
(Van Lingen) (Van Knobelsdorff)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.