ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0120

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/01741
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Schuurman
  • M. Salomons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de mineralenheffing en de gevolgen van overmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 april 2003 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de Inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het geschil betreft de fosfaat- en stikstofheffing voor het jaar 1998, waarbij belanghebbende een agrarisch bedrijf exploiteerde en mest naar zijn bedrijf liet aanvoeren. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde heffingen, die hij als onterecht beschouwde, en verzocht om uitstel van betaling. De Inspecteur had het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij het Gerechtshof.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2003 werd duidelijk dat de Inspecteur de forfaitaire aangifte van belanghebbende ambtshalve zou beoordelen als een verfijnde aangifte. De hoogte van de mineralenheffingen was in geschil, waarbij belanghebbende aanvoerde dat de heffingen wegens overmacht op nihil moesten worden vastgesteld. Hij stelde dat de aangevoerde mest niet voldeed aan de norm en dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder het overlijden van zijn echtgenote, niet in staat was om de situatie correct te beheren.

Het Gerechtshof oordeelde dat het beroep van belanghebbende op overmacht faalde. De voorschriften voor de mineralenboekhouding en de regulerende mineralenheffingen zijn rechtstreeks voortgevloeid uit de Meststoffenwet. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden deden niets af aan de verschuldigdheid van de heffingen. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en stelde het bedrag van de verfijnde mineralenheffingen vast op € 9.319,28. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.268,60, en werd het griffierecht van € 29 aan belanghebbende vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
zevende enkelvoudige belastingkamer
23 april 2003
nummer BK-02/01741
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te P (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de fosfaat- en stikstofheffing voor het jaar 1998.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 april 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en diens gemachtigde mr. ir. A alsmede namens de Inspecteur mr. B, tot zijn bijstand vergezeld door mr. C.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vermindert het bedrag aan verfijnde mineralenheffing tot € 9.319,28,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 1.268,60, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar een agrarisch bedrijf. Belanghebbende heeft in 1998 mest naar zijn bedrijf laten aanvoeren. In verband daarmee is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van de jaaropgave bij beperkte vri-stelling 1998. Belanghebbende heeft vervolgens voor het jaar 1998 een zogenaamde forfaitaire aangifte gedaan voor de mineralenheffing tot een bedrag van ƒ 20.647 aan fosfaatheffing en ƒ 1.784 aan stikstofheffing. De aangifte is op 23 december 1999 bij de Inspecteur ingekomen. Bij brief van 22 december 1999 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de heffingen en om uitstel van betaling verzocht. In zijn bezwaar heeft belanghebbende aangegeven voor het onderhavige jaar gebruik te willen maken van een verfijnde aangifte. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. In de uitspraak staat aangegeven dat de Inspecteur de forfaitaire aangifte ambtshalve zal beoordelen als ware het een verfijnde aangifte. Ter zitting heeft de Inspecteur aangegeven dat in verband met het "omzetten" van de forfaitaire aangifte in een verfijnde aangifte het totaal van de (verfijnde) mineralenheffingen verminderd moet worden naar een bedrag van ƒ 20.537.
2. In geschil is de hoogte van de verfijnde mineralenheffingen. Partijen houdt wat dat betreft uitsluitend verdeeld het antwoord op de vraag of de heffingen wegens overmacht op nihil dienen te worden vastgesteld, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
3. Belanghebbende heeft voor zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. In 1998 zijn drie vrachten kippenmest aangevoerd. De aangevoerde mest is uitgereden voordat de analyseresultaten bekend waren. Uit de analyseresultaten is gebleken dat de fosfaatgehaltes in de mest 40 percent hoger lagen dan op basis van de norm verwacht mocht worden. Er was namelijk kuikenmest in plaats van kippenmest aangevoerd. Belanghebbende doet een beroep op overmacht. In 1998 was belanghebbende 74 jaar. In dat jaar is belanghebbendes echtgenote overleden. Daarnaast is de Minas-regelgeving pas in 1998 ingevoerd. De verfijnde mineralenheffingen dienen uit coulanceoverwegingen op nihil te worden vastgesteld.
4. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.
5.1. Op grond van het bepaalde in artikel 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) kan hij die bezwaar heeft tegen het bedrag dat op aangifte is voldaan een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur, waarbij, volgens artikel 22j, sub b, van de AWR, de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die van de voldoening.
5.2. Met het beleid om het bezwaar ontvankelijk te achten indien de aangifte tijdig is gedaan, doch uitstel is gegeven voor de voldoening en het bezwaarschrift overigens tijdig bij de Inspecteur is ingediend, handelt de Inspecteur, naar 's Hofs oordeel, in de geest van de wet, zodat belanghebbende in zoverre terecht ontvankelijk is geacht in zijn bezwaar.
6. Het beroep van belanghebbende op overmacht faalt. De voorschriften voor de mineralenboekhouding en de regulerende mineralenheffingen vloeien rechtstreeks voort uit de Meststoffenwet. Wanneer de aangifte een belastbare hoeveelheid fosfaat- en stikstofverlies laat zien, zijn één of meer heffingen verschuldigd. De door belanghebbende aangevoerde privé-omstandigheden alsmede het feit dat 1998 het startjaar van de Minas-regelgeving was, doen aan de verschuldigdheid van mineralenheffingen niet af.
7. Gelet op hetgeen onder 1 is vermeld, is het beroep gegrond, met dien verstande dat het bedrag van de verfijnde mineralenheffingen op € 9.319,28 (ƒ 20.537) moet worden vastgesteld.
8. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)), € 22,60 wegens reiskosten, € 280 (8 uur x € 35) wegens verletkosten, in totaal derhalve op € 1.268,60. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 23 april 2003 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons.
(Salomons) (Schuurman)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.
Als deze uitspraak onherroepelijk vaststaat zal het voor deze zaak gestorte griffierecht door de griffier van het gerechtshof worden teruggegeven.