7.1. Naar 's Hofs oordeel kunnen de bewoordingen van de brief van 28 januari 2001, in het bijzonder het in punt 1.3 hiervoor geciteerde gedeelte, bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat bij niet-voldoening aan de aldaar gestelde eisen de toekenning ("grant") kan worden herroepen ("revoke"), zulks louter op basis van een discretionaire bevoegdheid van C. Het Hof is derhalve met de Inspecteur van oordeel dat de toekenning van de share options door C een onvoorwaardelijk karakter heeft. Het feit dat in de brief van 28 januari 2001 wordt verwezen naar attachments, die ingevuld en ondertekend aan C moeten worden geretourneerd, doet daaraan niet af. Blijkens de tekst van de attachments zijn deze nodig voor een ordentelijke administratieve vastlegging per gerechtigde van de toegekende share options volgens het C Stock Option Plan, doch daaraan kan niet de door belanghebbende verdedigde verderstrekkende betekenis dat sprake zou zijn van een toekenning onder opschortende voorwaarde(n) worden toegekend.
7.2. Voorts heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat, indien al sprake is van looninkomsten deze, gelet op de dagtekening van de brief van C van 28 januari 2001, over het jaar 2000 zijn toegekend en niet in het jaar 2000, zodat deze eerst in 2001 in aanmerking kunnen worden genomen. Het Hof acht echter door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat met deze brief niet meer is bedoeld dan het schriftelijk vastleggen van hetgeen reeds door het bevoegde orgaan van C in het jaar 2000 is besloten. Ook in zoverre faalt het beroep.
7.3. Belanghebbende heeft schriftelijk uitdrukkelijk te kennen gegeven de toekenning van de onderhavige share options niet te willen aanvaarden. Naar 's Hofs oordeel heeft belanghebbende de hem toegekende share options in het onderhavige jaar niet als loon op de voet van artikel 33 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 genoten. Dat C voor de loonheffing te dezer zake een andersluidend standpunt heeft ingenomen en in overeenstemming daarmee de loonheffing via afdracht heeft voldaan, doet daaraan niet af. Daarbij wijst het Hof erop dat tot het bedrag van de aldus voldane loonheffing C, ingevolge het C Stock Option Plan, een vorderingsrecht op belanghebbende heeft. Het Hof acht voor zijn oordeel de navolgende feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, beslissend:
- belanghebbende is eerst bij brief van 28 januari 2001 op de hoogte gesteld van het toekennen van de share options,
- hij heeft onweersproken gesteld reeds op dat tijdstip het voornemen te hebben gehad de dienstbetrekking te beëindigen, welk voornemen ook feitelijk in het voorjaar van 2001 is geëffectueerd,
- dat de toegekende rechten gelet op de toenmalige beurskoers van het aandeel C geen enkele waarde hadden en het hoogst onzeker was of daaraan in de nabije toekomst wel enige waarde zou kunnen worden toegekend,
- niet is gebleken dat de opties feitelijk zijn uitgereikt of tegoedgeschreven, en
- dat belanghebbende in zijn brief van 23 maart 2001 uitdrukkelijk heeft verklaard de toekenning van de share options niet te willen aanvaarden.
7.4. Voorts moet belanghebbende een redelijke termijn worden gegund om zijn positie ter zake van de toekenning te bepalen. Het Hof is daarbij van oordeel dat het belanghebbende niet kan worden tegengeworpen dat hij eerst bij brief van 23 maart 2001 - dat wil zeggen binnen een niet onredelijk lange termijn van twee maanden - heeft aangegeven de toegekende rechten niet te willen aanvaarden, nu C eerst bij brief van 28 januari 2001 belanghebbende over de toekenning heeft geïnformeerd. Dat het besluit van belanghebbende daarbij - vanaf het moment van toekenning - over de jaargrens heen tot stand is gekomen vermag het Hof niet tot een andersluidend oordeel te brengen, omdat aan die omstandigheid onvoldoende gewicht toekomt in het licht van de datum van de brief waarin C de toekenning van de share options aan belanghebbende heeft medegedeeld.