ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0382
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. Pannekoek-Dubois
- A. Kok
- J. Labohm
- Rechtspraak.nl
Bepaling van kinderalimentatie en draagkracht van de vader na scheiding
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 juli 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen voor hun minderjarige kind. De vader, die in Rotterdam woont, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 18 oktober 2002 aangevochten, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 350,- per maand. De vader stelt dat hij niet in staat is deze bijdrage te betalen vanwege zijn hoge schulden en beperkte financiële ruimte. Hij heeft een netto inkomen van € 1.278,- per maand, maar al zijn vrije ruimte gaat op aan de aflossing van zijn schulden. De moeder, die ook in Rotterdam woont, heeft verweer gevoerd en stelt dat de vader wel degelijk in staat is om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind.
Tijdens de zitting heeft het hof de financiële situatie van beide ouders beoordeeld. De vader heeft zijn maandlasten en schulden gepresenteerd, maar het hof heeft geconcludeerd dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn schuldenlast en de aflossing daarvan. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind aan alimentatie € 185,- per maand bedraagt, rekening houdend met het inkomen van de vader en de bijstandsuitkering van de moeder. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd en de alimentatie vastgesteld op dit lagere bedrag, met ingang van 8 juli 2002.
De beslissing van het hof benadrukt dat bij de bepaling van de behoefte van een kind, het gezinsinkomen tijdens de samenwoning van de ouders als maatstaf kan dienen, ook als de ouders nooit samen hebben gewoond. Het hof heeft geoordeeld dat de vader in staat is om de vastgestelde bijdrage te voldoen, ondanks zijn schulden, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door de rechters M. Pannekoek-Dubois, A. Kok en J. Labohm, en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2003.