ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0942

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200424402
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Klein Breteler
  • A. den Os
  • J. Teulings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke overval op benzinestation met geweld en voorwaardelijk opzet

In deze zaak gaat het om een dodelijke overval op een benzinestation, gepleegd op 8 november 2001 in de gemeente Goes. De verdachte en zijn mededader hadden voorafgaand aan de overval plannen gemaakt en waren gewapend met een pistool en een mes. Tijdens de overval kwam de pomphouder, de heer G. [naam], om het leven door een steekwond die door de mededader werd toegebracht. De verdachte had de rol om de pomphouder onder controle te houden met een vuurwapen, terwijl zijn mededader het geld zou stelen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzet had op de doodslag, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de mogelijkheid dat het geweld zou escaleren en dat hij zich niet van de overval heeft gedistantieerd. Het hof concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar, met inachtneming van eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 10.434,-- aan de benadeelde partij. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals vastgesteld in een rapport van het Pieter Baan Centrum.

Uitspraak

rolnummer 2200424402
parketnummer 1201543101
ad informandum 1201543101
datum uitspraak 8 juli 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 6 november 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 juni 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Nadere bewijsoverweging
Door de verdediging is als bewijsverweer gevoerd, dat het bij de verdachte als medepleger aan enige vorm van opzet op doodslag heeft ontbroken. Volgens gemeenschappelijk plan met [naam] aldus de verdediging, zou de verdachte de pomphouder - het latere slachtoffer G. [naam] - met een vuurwapen onder controle houden, zodat [naam] zich geheel kon richten op het wegnemen van het geld. Niet was afgesproken dat [naam] zelf daarbij een mes zou hebben. Tot verrassing van verdachte aldus de raadsman bleek [naam] een mes bij zich te hebben toen zij in vermomming de winkel wilden binnengaan. Hij zou toen aan [naam] hebben gezegd dat mes weg te doen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende:
Verdachte heeft bij zijn verhoor ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, dat, toen zij zich verkleedden om in vermomming de roofoverval te gaan plegen, [naam] hem had laten zien dat hij een mes bij zich had. Het betrof een vrij lang vleesmes met een breed en zeer scherp lemmet. Daarna heeft verdachte dat mes ook nog bij [naam] gezien toen zij in de auto zaten op weg naar de plaats van de geplande roofoverval. Verdachte heeft daarna gezien dat [naam] het mes in de hand bij zich had, toen zij beiden dicht in de buurt van het benzinestation een gunstig moment afwachtten om de winkel van het benzinestation binnen te gaan.
Verdachte heeft over het feit dat verdachte dat mes nog vlak voor de overval bij zich had verklaard, dat hij vond dat hij zich daar verder niet mee moest bemoeien, omdat het mes behoorde tot het "gereedschap" van [naam]. Verdachtes rol volgens het plan was de pomphouder met het vuurwapen onder controle te brengen en te houden. Verdachte heeft bij de voorbereiding van de roofoverval van [naam], die enkele malen eerder in de winkel was geweest, vernomen dat de pomphouder een man was met een flink postuur "die wel eens moeilijk zou kunnen doen".
Het hof concludeert op grond van het voorgaande, dat verdachte wist dat [naam] een groot vleesmes had meegenomen. Van hem wist verdachte verder dat de pomphouder in staat moest worden geacht om bij hun beider komst niet onmiddellijk toe te geven en zich in plaats daarvan zou kunnen gaan verzetten. Verdachte diende er voor dat geval rekening mee te houden dat het uitvoeren van die roofoverval zeer snel zou kunnen escaleren. Desondanks heeft verdachte zich op geen moment daadwerkelijk van de uitvoering van de voorgenomen overval gedistantieerd, alhoewel hij wist dat [naam] het betrokken mes al die tijd bij zich had. Verdachte heeft er bewust voor gekozen de roofoverval door te zetten en de daaraan verbonden kwade kans op de koop toe genomen dat zijn mededader genoemd mes daadwerkelijk zou gebruiken toen zij beiden in de winkel op de pomphouder afgingen. Aldus heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de naar ervaringsregelen aanmerkelijk te achten kans - en deze ook aanvaard - dat, bij een niet slagen van de beoogde snelle overmeestering van de pomphouder en bij daarop volgend verzet en handgemeen het niet zou blijven bij gebruik van het mes als dreig- of dwangmiddel, maar dat de pomphouder daarbij met het vleesmes zou worden neergestoken en dodelijk verwond.
Het hof acht daarmee bewezen dat bij verdachte als medepleger sprake is geweest - in de zin van voorwaardelijk opzet - op de tenlastegelegde levensberoving.
6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 november 2001, in de gemeente Goes, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk G. [naam] van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader opzettelijk met een mes in de rug van die G. [naam] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde G. [naam] aan de veroorzaakte steekletsels en gevolgde verbloeding en weefselschade is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten dat hij op 8 november 2001, in de gemeente Goes, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, in de shop van een benzinestation aan de Troelstralaan 98, weg te nemen geld, toebehorende aan [naam] en/of G. [naam], terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om dat feit gemakkelijk te maken.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
10. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Strack heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege en tevens zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest, met betaling van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.434,--, alsmede de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag, subsidiair 185 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Blijkens de op de dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde en door verdachte en zijn mededader bekende feiten werden door beiden reeds langere tijd strafbare voorbereidingen getroffen voor het plegen van overvallen waarbij eventueel toe te passen geweld niet zou worden geschuwd.
Op die achtste november waarop de heer [naam] om het leven werd gebracht was door verdachte en zijn mededader tevoren het plan gemaakt om het betreffende benzinestation te overvallen. Nadat verdachte en zijn mededader ter plaatse hebben gewacht op een gunstig moment zijn zij, gemaskerd en voorzien van een pistool en een mes genoemd benzinestation binnengegaan alwaar tijdens de confrontatie met de heer [naam] laatstgenoemde door het mes dodelijk werd getroffen. Verdachte en zijn mededader hadden het voorzien op het kasgeld en de inhoud van de kluis. Nadat de messteken aan het slachtoffer waren toegebracht heeft de mededader met hetzelfde mes getracht de kassalade open te wrikken. Omdat dit niet lukte heeft verdachte het zwaargewonde slachtoffer gesommeerd overeind te komen om de sleutel van de kluis overhandigen.
Dergelijke grove geweldsdelicten dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter. Zij brengen onvoorstelbaar leed teweeg bij de nabestaanden van het slachtoffer en brengen daarnaast bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, in het bijzonder bij personeel van benzinestations, dat veelal zeer kwetsbaar is voor overvallen, gelet op de locatie en de openingstijden.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 april 2003, meermalen is veroordeeld voor het plegen van afpersing, diefstal en bedreiging, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voor wat betreft de persoon en de persoonlijke omstandigheden heeft het hof gelet op de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt en ondertekend door de psychiater M.D. van Ekeren en de psycholoog J.B. Seinen van 25 juli 2002. De beide gedragsdeskundigen concluderen dat de verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt hun conclusie dienaangaande over en maakt deze tot de zijne.
Uit dit rapport komt voor wat betreft het tenlastegelegde onder meer naar voren dat de verdachte lijdt aan een ernstige gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Gezien het geringe verband tussen de stoornis en het ten laste gelegde feit is er vanuit gedragsmatig oogpunt geen uitspraak te doen over de kans op herhaling van soortgelijke feiten.
De conclusie van het rapport behelst dat een behandeling in een strafrechtelijk kader of adviseren tot het opleggen van een maatregel zoals terbeschikkingstelling niet geïndiceerd is.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend, dat hij zich ook heeft schuldig gemaakt aan andere, niet tenlastegelegde feiten.
Die feiten zijn door het openbaar ministerie onder parketnummer 1201543001 bij deze strafzaak gevoegd met het oog op de aan de verdachte op te leggen straf.
Het hof heeft op deze feiten acht geslagen bij de beslissing over de straf, waarbij het ervan is uitgegaan dat de verdachte terzake van die feiten niet afzonderlijk zal worden vervolgd.
11. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam], [adres] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 10.434,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 10.434,--.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
13. Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam], [adres] tot het gevorderde bedrag van TIENDUIZENDVIERHONDERD VIERENDERTIG EURO en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van € 10434,-- komt te vervallen voorzover door de mede-verdachte een bedrag bij wege van schadevergoeding aan deze benadeelde partij is betaald.
Dit arrest is gewezen door mrs. Klein Breteler, Den Os en Teulings, in bijzijn van de griffier Van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2003.