parketnummer 1005124401
datum uitspraak 3 februari 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 februari 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 januari 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4 Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 12 augustus 2001 tot en met 13 augustus 2001 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaa[naam] van het leven heeft beroofd, immers heeft de verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel afgevuurd in de borstkas van deze [naam], tengevolge waarvan deze [naam] is overleden.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit zich heeft voorzien van een vuurwapen en kogels, juist om dat bij een mogelijke confrontatie met het slachtoffer tegen laatstgenoemde te kunnen gebruiken. Aldus heeft verdachte gelegenheid gehad zich te beraden over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
7 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
8 Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft een beroep gedaan op (putatief) noodweer c.q. (putatief) noodweerexces en daartoe aangevoerd hetgeen is weergegeven in de in kopie aan het proces-verbaal van de zitting van 20 januari 2003 gehechte pleitnota.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daarbij als volgt.
Ten tijde van het bewezen verklaarde feit bestond geen situatie waarin het voor verdachte geboden was zich tegen een (dreigende)aanval door [naam] te verdedigen. Evenmin heeft verdachte redelijkerwijs mogen menen dat zo een situatie bestond. De verdachte heeft immers - zoals hem ook duidelijk moet zijn geweest - voldoende gelegenheid gehad zich aan de (dreigende) confrontatie te onttrekken. Verdachte heeft er echter voor gekozen die confrontatie niet uit de weg te gaan. Reeds om die reden komt hem geen beroep op (putatief) noodweer/-exces toe.
Bovendien bestond ten tijde van het bewezen verklaarde feit geen ogenblikkelijke aanranding van verdachtes eigen of eens anders lijf dan wel onmiddellijke dreiging van een dergelijke aanranding. Evenmin mocht verdachte redelijkerwijs menen dat van zo een (dreigende) aanranding sprake was. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking:
- op het moment dat de verdachte op het slachtoffer schoot deed deze laatste niet anders dan (in de lezing van de verdachte) op verdachte aflopen dan wel (in de lezing van de getuige Cathalina) van de verdachte weglopen in de richting van Cathalina; het slachtoffer was daarbij niet gewapend;
- feiten of omstandigheden die de verdachte redelijkerwijs hebben kunnen doen veronderstellen dat het slachtoffer een (vuur)wapen droeg, zijn onvoldoende aannemelijk geworden; met name kan als zodanig niet gelden het enkele feit dat het slachtoffer terwijl hij op de verdachte afliep een hand in zijn rechterbroekzak had.
Er zijn overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr Van Es heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft na een onenigheid in de relationele sfeer het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven beroofd door hem met een geladen vuurwapen tegemoet te treden en van zeer korte afstand op hem te schieten, waardoor hij dodelijk werd getroffen.
Een misdrijf als het onderhavige, waarbij de verdachte aan het slachtoffer het meest waardevolle bezit ontneemt, namelijk zijn leven, schokt de rechtsorde in hoge mate. Het brengt bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg en bij de nabestaanden onherstelbaar leed.
Het hof heeft acht geslagen op het feit dat de verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 november 2002 niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast geeft het hof zich rekenschap van de psychologische rapportage, opgemaakt door A.H. Meek, psycholoog, d.d. 2 januari 2002, waarin deze tot het oordeel komt dat het aannemelijk is te veronderstellen dat verdachte's feitelijke handelen voor een deel begrepen kan worden tegen de achtergrond van een persoonlijkheidsstoornis, waardoor een persoonlijkheid, die al fors belast wordt door andere omstandigheden, uiteindelijk overvraagd werd in een unieke situatie waar veel oud en nieuw zeer in een hoge druk situatie bij elkaar kwamen en waar de verdachte niet op een reële wijze tegenop gewassen bleek. Verdachte werd relatief snel overspoeld door angst, die bijdroeg aan een gedeeltelijke gekleurde waarneming en aan de uiteindelijke besluitvorming. Vanuit de persoonlijkheidsstructuur van verdachte is te begrijpen dat veel verdrongen woede c.q. verlangen juist onder deze omstandigheden losgewoeld konden worden en vervolgens bij de verdachte tot een algeheel gevoel van paniek en angst, vanwege het dreigende controleverlies, kon induceren. Op grond van bovenstaande gegevens kan de verdachte naar het oordeel van de deskundige voornoemd ten aanzien van het hem ten laste gelegde, indien bewezen, licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht worden.
Het hof neemt voormeld oordeel over, maakt dit tot het zijne en acht de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezen verklaarde feit
Het hof is - al het vorenstaande in aanmerking genomen - van oordeel dat alleen een vrijheidbenemende straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Gerritzen, Wurzer en Van der Putten-Göbbels, in bijzijn van de griffier mr Van Kuilenburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 februari 2003.