ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0968

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200023303
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Oosterhof
  • M. Heemskerk
  • B. Bax-Luhrman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord door verdachte en mededader met ernstige gevolgen voor nabestaanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 april 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam. De verdachte heeft haar mededader aangezet tot het doden van het slachtoffer, de echtgenote van haar minnaar. Op de dag van de moord heeft de verdachte vrijgenomen van haar werk en haar mededader naar de woning van het slachtoffer gebracht. Na een handgemeen heeft de mededader het slachtoffer gewurgd met een elektriciteitssnoer en het lichaam vervolgens opgehangen aan verwarmingsbuizen. De verdachte heeft haar mededader na de daad weggebracht. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord, wat een zeer ernstig delict is dat het meest fundamentele recht op leven van het slachtoffer heeft geschonden. De verdachte was zich bewust van de ernst van het misdrijf en heeft dit toch gepleegd, wat leidt tot onrust in de maatschappij en onherstelbaar leed voor de nabestaanden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaren, met aftrek van voorarrest. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de feiten, de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook rapporten van deskundigen zijn betrokken. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn.

Uitspraak

parketnummer 1006008001
datum uitspraak 28 april 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 20 november 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 april 2003.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering door de officier van justitie nader omschreven.
Van de dagvaarding en van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Haverkate heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar mededader ertoe overgehaald het slachtoffer [naam], de echtgenote van haar minnaar, van het leven te beroven. De verdachte heeft op de betreffende dag vrij genomen van haar werk en haar mededader tot dat doel naar de woning van het slachtoffer gebracht. Daar heeft haar mededader, kennelijk na een handgemeen met het slachtoffer, het slachtoffer gewurgd met een elektriciteitssnoer. Daarna heeft de mededader het lichaam van het slachtoffer aan verwarmingsbuizen in de woning opgehangen. De verdachte heeft daarop haar mededader weggebracht. Aldus heeft de verdachte zich samen met haar mededader schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord. Daarmee heeft zij het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waar de mens over beschikt, te weten het recht op leven. Op een dergelijk delict dient daarom met een zeer langdurige vrijheidsstraf gereageerd te worden. Verdachte is zich bewust geweest van de ernst van het voorgenomen misdrijf en is niettemin tot het plegen daarvan overgegaan. Dergelijke zeer ernstige misdrijven veroorzaken in het algemeen veel onrust in de maatschappij en onherstelbaar leed bij de nabestaanden. Dat geldt temeer indien, zoals in onderhavige strafzaak, de levensberoving door verdachte tevoren is beraamd en het feit op klaarlichte dag in de woning van het slachtoffer is gepleegd, terwijl het zoontje van het slachtoffer - dat ten tijde van het misdrijf nog geen jaar oud was - in de woning aanwezig was en ooggetuige kan zijn geweest van wat zich daar heeft afgespeeld.
Het hof heeft acht geslagen op het briefrapport betreffende de verdachte van 18 januari 2002, opgesteld en ondertekend door T.I. Oei, forensisch psychiater. Voorts heeft het hof acht geslagen op de pro justitia rapporten betreffende de verdachte van 18 maart 2002 en 19 maart 2002, opgesteld en ondertekend door D. van der Meer, psychiater, respectievelijk drs. A.J. de Groot, GZ-psycholoog. In beide laatstgenoemde pro justitia rapporten worden geen psychische stoornissen bij de verdachte geconstateerd, noch een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of een persoonlijkheidsstoornis. Beide - laatstgenoemde - deskundigen achten de verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het door haar gepleegde feit.
Op grond van bovengenoemde rapporten en met name de hierboven weergegeven conclusies uit de psychiatrische en psychologische rapportage met betrekking tot de verdachte, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde feit aan de verdachte volledig kan worden toegerekend.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte terzake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VEERTIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Oosterhof, Heemskerk en Bax-Luhrman, in bijzijn van de griffier mr Kleijne.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 april 2003.
Mr Bax-Luhrman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.