ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0972

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200418902
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Borgesius
  • A. Reinking
  • J. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en andere strafbare feiten met betrekking tot de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 april 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Dordrecht. De verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van poging tot doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De feiten vonden plaats in de nacht van 18 op 19 april 2002, waarbij de verdachte zijn ex-vriendin ernstig heeft toegetakeld en bedreigd. De verdachte heeft haar met een stoel geslagen en geschopt, en in haar bijzijn gedreigd haar te vermoorden. Dit leidde tot ernstige psychische gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte had eerder al een gevangenisstraf ondergaan voor poging tot doodslag en was in de proeftijd van deze straf toen hij de nieuwe feiten beging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de algemene voorwaarde van zijn voorwaardelijke straf niet heeft nageleefd, wat heeft geleid tot de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de niet-tenuitvoergelegde straf. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van zes jaren geëist, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, en heeft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden gelast. Het hof heeft ook beslist over de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen die in strijd zijn met de wet. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vergelijkbare delicten.

Uitspraak

rolnummer 2200418902
parketnummers 1100621002 en 1100521800 (tul)
datum uitspraak 16 april 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 31 oktober 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2003.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van het voorwaardelijke gedeelte, te weten zes maanden, van de bij vonnis van 28 september 2000 door de arrondissementsrechtbank te Dordrecht opgelegde gevangenisstraf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 primair. Medeplegen van poging tot doodslag, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een tegen hem wegens het in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan.
2. Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Strack heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts vordert hij onttrekking aan het verkeer van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 8, 11, 12 en 15 vermelde goederen en dat de overige op die lijst voorkomende goederen worden teruggegeven aan de verdachte. Tenslotte heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke gedeelte, te weten zes maanden, van de bij vonnis van 28 september 2000 door de arrondissementsrechtbank te Dordrecht opgelegde gevangenisstraf.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op zijn ex-vriendin. Hij heeft haar in de nacht van 18 op 19 april 2002 gedurende enige uren zodanig ernstig toegetakeld dat deze aftuiging makkelijk tot haar dood had kunnen leiden. Daarnaast heeft hij haar samen met de medeverdachte ernstig bedreigd, door in haar bijzijn te dreigen haar te vermoorden en te spreken over een plek waar ze haar lichaam zouden begraven. Dit zijn zeer ernstige feiten. Het is een feit van algemene bekendheid dat een persoon die zo ernstig bedreigd en toegetakeld wordt, psychisch nog lang de gevolgen daarvan kan ondervinden. Daarbij komt nog dat de verdachte blijkens het een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 maart 2003 op 28 september 2000 ook al wegens poging tot doodslag is veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het onvoorwaardelijke gedeelte van die straf heeft hij intussen uitgezeten. Ook heeft de verdachte zich samen met een ander gedurende een aanzienlijke periode - waarbij het hof aantekent dat de verdachte in die periode weliswaar een jaar gedetineerd heeft gezeten - beziggehouden met het verkopen van verdovende middelen. De handel in verdovende middelen is niet alleen een gevaar voor de volksgezondheid, maar levert daarnaast tevens overlast op voor de buurt en brengt allerlei vormen van criminaliteit met zich.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens voornoemd uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister in het verleden ook reeds eerder Opiumwetdelicten is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden dit soort feiten opnieuw te plegen.
Het hof is van oordeel dat thans alleen een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 28 september 2000 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met bevel dat een op zes maanden bepaald gedeelte van die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze proeftijd is bij vonnis van de politierechter te Dordrecht verlengd met één jaar, te weten tot 12 oktober 2003.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Beslag
De voorwerpen vermeld onder de nummers 8, 11, 12 en 15 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien dit voorwerpen zijn waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de voorwerpen vermeld onder de nummers 14, 17A en 17B op de hiervoor bedoelde lijst zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 36b, 36c, 45, 47, 57, 285, 287 en 422 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht en gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 28 september 2000 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
ZES MAANDEN.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen vermeld onder de nummers 8, 11, 12 en 15 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen vermeld onder de nummers 14, 17A en 17B op de hiervoor bedoelde lijst aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs Borgesius, Reinking en Van den Berg, in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 april 2003.
-------------------------------------------
Bewezenverklaring
1. hij in de periode van 18 april 2002 tot en met 19 april 2002 te Dordrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- met een stoel tegen haar hoofd heeft geslagen of een stoel tegen haar hoofd heeft gegooid en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag tegen haar lichaam heeft geschopt en getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een tegen hem wegens het in artikel 287 ju 45 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan;
2. hij in de periode van 18 april 2002 tot en met 19 april 2002 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat als zij, [slachtoffer], hem, verdachte, het pistool niet gaf, hij, haar, [slachtoffer], moest doodmaken en dat zij, [slachtoffer], beter kon zeggen waar het wapen was omdat ze dan overal van af zou zijn
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, haar, [slachtoffer], dood ging maken omdat zij, [slachtoffer], teveel wist en gezegd dat het echt moest gebeuren omdat zij, [slachtoffer], een grote getuige was
- in het bijzijn van die [slachtoffer] gesproken over een plek waar iemand begraven zou kunnen worden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3. hij in de periode van 01 juli 1999 tot en met 08 juli 2002 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.