parketnummer 0975705102
datum uitspraak 7 juli 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van
24 oktober 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 juni 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair, eerste alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Door de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
6.1. Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat nergens uit gebleken is dat de verdachte en de medeverdachte hebben afgesproken het slachtoffer met het mes te steken. Daarbij gaat de raadsman ervan uit dat niet de verdachte, maar de medeverdachte met het mes in de mond van het slachtoffer heeft gestoken.
6.2.
Het hof baseert zijn oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord op volgende overwegingen.
6.3.
Het hof gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De medeverdachte, die dagelijks cocaïne gebruikte en daartoe geld nodig had, heeft de dag voorafgaande aan de levensberoving geld van het slachtoffer geleend en heeft hem toen haar paspoort in onderpand gegeven.
Uit mededeling van de verdachte was haar bekend dat het slachtoffer gokte en op de dag van de levensberoving over veel geld beschikte. Eerder had de verdachte al voorgesteld het slachtoffer van het leven te beroven en zich van zijn geld meester te maken. Dergelijke 'boze plannen' had de verdachte haar al meermalen voorgelegd.
Op de dag van de levensberoving heeft zijn medeverdachte tegen de verdachte, die van de medeverdachte hield, gezegd dat ze weg zou gaan, waarop hij in paniek raakte en zei dat hij geld zou regelen. De medeverdachte heeft bevestigd dat zij weg zou gaan als de verdachte niet met geld zou komen en gezegd dat het aldus door haar was geweest dat het slachtoffer was vermoord.
Over de gang van zaken met betrekking tot de feitelijke levensberoving heeft de verdachte een groot aantal verklaringen afgelegd, waarbij zijn eigen rol en die van zijn medeverdachte uiteenlopend worden weergegeven. Uit de bevindingen van de technische recherche op de plaats delict en die van de arts-patholoog bij de sectie leidt het hof in samenhang met verklaringen van de verdachte het navolgende af. Het slachtoffer is door de verdachte met een glazen fles met grote kracht tegen diens hoofd geslagen, waarbij deze in stukken brak, waarop deze met kracht de keel van het slachtoffer dichtdrukte; het lijdt naar 's hofs oordeel geen twijfel dat dit uitwendige geweld de breuk in diens strottenhoofd heeft veroorzaakt.
Het slachtoffer is ook met een mes door de mond in de hals gestoken, waarbij de rechter diepe halsader en de rechter slagader zijn gekliefd met als gevolg dodelijk bloedverlies en weefselschade. De verdachte heeft bekend dat híj het slachtoffer in de mond gestoken heeft met een mes dat hem door de medeverdachte was aangereikt. Het hof acht deze verklaring alleszins geloofwaardig omdat het eerder op het slachtoffer uitgeoefende geweld kennelijk nog niet diens dood had veroorzaakt en derhalve (nog) draconischer maatregelen geboden waren. Dat de verdachte daartoe reeds tevoren een mes in de onmiddellijke nabijheid van de plaats van geweldpleging zou hebben klaargelegd, acht het hof geenszins aannemelijk.
De ontkenning van de medeverdachte tegenover de politie dat zij op het moment van de levensberoving in de woning van het slachtoffer aanwezig was, is naar het oordeel van het hof ongeloofwaardig gelet op de verklaring van de getuige [naam] tegenover de politie en ter terechtzitting in hoger beroep dat zij hem huilend heeft verteld over iets heel ernstigs dat was gebeurd, waarbij zij de woorden " I saw it, I saw the dead before me" gebruikte; uit de verklaring van de medeverdachte zelf leidt het hof af dat zij dit ná de levensberoving heeft gezegd. Het hof wijst in dit verband ook op de getuige [naam] die tegenover de politie heeft verklaard dat de medeverdachte tegen hem heeft gezegd: "Can, Can, wat moet ik doen, we hebben iemand vermoord".
Het hof is - een en ander overziende - van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Van Es heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair, eerste alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte en zijn mededader hebben op een zeer brute wijze, namelijk door met een mes in de mond/hals van het slachtoffer te steken, het slachtoffer, dat hen onderdak had geboden, om het leven gebracht. Het motief voor deze moord is geldelijk gewin. Aldus hebben de verdachte en zijn mededader uit zelfzucht het leven van een ander welbewust opgeofferd. Dit is een gruwelijk feit, waardoor de rechtsorde in ernstige mate is geschokt.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Oosterhof, Aler en Van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juli 2003.
Mr. Van Bellen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Bewezenverklaring
Dat hij op 28 januari 2002 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een mes die [slachtoffer] gestoken in de mond en de hals tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.