parketnummers 1004108901 en 1004318601
datum uitspraak 1 juli 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 2 augustus 2002 in
de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 maart 2003 en 17 juni 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals op de terecht-zitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaardingen en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien.
Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
3.1
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Daarnaast zijn beslissingen gegeven omtrent de vorderingen van benadeelde partijen [naam] en [naam] zoals in het vonnis vermeld, waarbij aan de verdachte tevens de verplichting is opgelegd tot betaling van een bedrag aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [naam].
3.2
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 primair:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
2:
Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in voorraad hebben, meermalen gepleegd;
4:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte
is dus strafbaar.
9. Motivering van de op te leggen straf en maatregel
De advocaat-generaal mr. Ter Hart heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd, met bevel tot verpleging van overheids-wege.
Het hof heeft de op te leggen straf en de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is -naar ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan- in een warenhuis met een zeer jong meisje in gesprek geraakt. Dit heeft bij de verdachte sterke seksuele gevoelens opgewekt. De verdachte heeft zich vervolgens door die gevoelens laten leiden in die zin dat hij het meisje heeft meegelokt naar het toilet van dat warenhuis en daar seksuele handelingen met haar heeft verricht. De verdachte heeft, aldus handelend, slechts oog gehad voor bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en heeft zich daarbij in het geheel niet bekommerd om de psychische schade die hij -naar over het algemeen te verwachten valt- bij zijn minderjarige slachtoffer heeft aangericht.
Daar komt nog bij dat de verdachte reeds eerder, in 1989, zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele aanranding van een ander slachtoffer, en daarna, in 1995, aan verkrachting van nog weer een ander slachtoffer.
Het ligt in de lijn der verwachting dat ook deze slachtoffers nog geruime tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte hen heeft aangedaan.
Bovendien is komen vast te staan dat de verdachte een zeer grote hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen in voorraad heeft gehad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer kennis genomen van de volgende rapporten, die het hof aanmerkt als adviezen als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht:
1. Het op 8 juli 2002 omtrent de verdachte uitgebrachte rapport van N.W. Pesman, psychiater, opgesteld naar aanleiding van een onderzoek dat heeft plaatsgevonden onder supervisie van TH.J.G. Bakkum, forensich psychiater en vast gerechtelijk deskundige. Het rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
Het onderzoek werd ingesteld ter beantwoording van de volgende vragen:
1.Is betrokkene lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven ?
2. Hoe was dit ten tijde van het tenlastegelegde ?
3. Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis /gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes, c.q. gedra-gingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde (zodanig dat het tenlastegelegde daaruit (mede) verklaard kan worden) ?
4. Zo ja, kan de deskundige dan gemotiveerd aangeven:
a. op welke manier dat geschiedde;
b. in welke mate het geschiedde
c. welke conclusie met betrekking tot de toerekingsvatbaarheid
op grond hiervan te adviseren is.
5a. Welke factoren, voortkomend uit de stoornis van de betrokkene kunnen van belang zijn voor de kans op recidive ?
5b. Welke andere factoren en condities dienen hierbij in ogenschouw genomen te worden ?
6. Welke aanbevelingen van gedragsdeskundige en van andere aard zijn te doen voor interventies op deze factoren en condities en hun eventuele beïnvloeding en binnen welk juridisch kader zou dit gerealiseerd kunnen worden ?
Diagnostische overwegingen in relatie tot het tenlastegelegde:
Betrokkene erkent de eerste twee tenlastegelegde feiten, te weten dat hij op 28 januari 2001 ontucht heeft gepleegd met een 11-jarig meisje en dat hij kinderporno-afbeeldingen heeft verzameld.
Betrokkene ontkent de laatste twee tenlastegelegde feiten, te weten het delict op 8 september 1989 en het delict op 1 november 1995. Met betrokkenen zijn dus ook geen persoonlijke of andere omstandigheden besproken die tot die delicten hebben geleid.
1. Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in die zin dat bij hem sprake is van een parafilie, met name pedofilie naast misbruik van softdrugs bij een persoonlijkheidsstoornis, Niet Anders Omschreven (onrijpe) persoonlijkheid met een geremd en weinig gedifferentieerd (seksueel) gevoelsleven met een zwakke gewetensfunctie leidend tot antisociale trekken.
2. Over de eerste twee tenlastegelegde delicten is te zeggen dat bovengenoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens hierbij ook een rol hebben gespeeld. Ten aanzien van de laatste twee delicten (d.d. 8 september 1989 en 1 november 1995) valt geen uitspraak te doen aangezien betrokkene deze feiten ontkent.
3. Bij de onder 3 t/m 6 gestelde vragen kan hierdoor slechts worden ingegaan op de eerste tenlastegelegde feiten, welke feiten betrokkene erkent te hebben gepleegd.
Zoals eerder beschreven ligt in de persoonlijkheids-structuur van de betrokkene (ook) een pedofiele inslag verankerd, waardoor gesteld kan worden dat deze pedofiele inslag rechtstreeks van invloed is geweest op de gedragskeuzes c.q. gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde.
4. Gelet op de beschreven pedofiele kanten van betrokkene en de onderliggende persoonlijkheidsstructuur van betrokkene valt ten aanzien van zijn toerekenings-vatbaarheid ten tijde van het delict te adviseren dat deze verminderd is.
5. Gezien de persoonlijkheidsstructuur van betrokkene, het hieruit voortvloeiende onvermogen om tot volwassen wederkerige relaties te kunnen komen, hetgeen zich ook uit in het ontbreken van een sociaal netwerk, een relatie, vriendschappen en sociale activiteiten is de kans groot dat betrokken sterk en uitsluiten gericht blijft op (pedo)seksuele fantasieën en recidiveert tot buiten de rechtsnorm vallende (pedo)seksuele gedragingen.
6. Het is daarom te adviseren dat betrokken een TBS onder voorwaarde krijgt opgelegd, waarbij betrokkene onder verplichte begeleiding van de reclassering sturing krijgt op verschillende gebieden, dit bij voorkeur in de vorm van een dagbehandeling.
2. Het op 5 juli 2002 omtrent de verdachte uitgebrachte rapport van H.S.M. Weber, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige. Het rapport houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- :
Het onderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:
1.Is betrokkene lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven ?
2. Hoe was dit ten tijde van het tenlastegelegde ?
3. Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis /gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes, c.q. gedra-gingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde (zodanig dat het tenlastegelegde daaruit (mede) verklaard kan worden) ?
4. Zo ja, kan de deskundige dan gemotiveerd aangeven:
a. op welke manier dat geschiedde;
b. in welke mate het geschiedde
c. welke conclusie met betrekking tot de toerekingsvatbaarheid
op grond hiervan te adviseren is.
5a. Welke factoren, voortkomend uit de stoornis van de betrokkene kunnen van belang zijn voor de kans op recidive ?
5b. Welke andere factoren en condities dienen hierbij in ogenschouw genomen te worden ?
5c. Is er iets te zeggen over onderlinge beïnvloeding van deze factoren en condities.
6. Welke aanbevelingen van gedragsdeskundige en van ander aard zijn te doen voor interventies op deze factoren en condities en hun eventuele beïnvloeding en binnen welk juridisch kader zou dit gerealiseerd kunnen worden ?
Betrokkene is uit het onderzoek naar voren gekomen als een gemiddeld intelligente man met een persoonlijkheids-stoornis NAO met cluster C persoonlijkheidskenmerken bij een gelaagde persoonlijkheidsorganisatie waarbij ook dissociatieve fenomenen spelen. Verder op de as kan worden gesproken van pedofilie.
Bij betrokkene kan er gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van de eerder omschreven persoonlijkheidsstoornis met cluster C kenmerken, vermijdend en afhankelijk met een theatrale kleur, in samenhang met pedofilie en een afhankelijkheid van cannabis.
Waar het gaat om het feit in V&D (naar het hof begrijpt: het onder 1 tenlastegelegde) -indien bewezen- dient hij beschouwd te worden als in een verminderde mate toerekeningsvatbaar. Tot deze inschatting is gekomen op grond van betrokkene's latente pedoseksuele geneigdheid.
Er kan gezien betrokkene's stellige ontkenningen, die niet van pathologische aard zijn, geen uitspraak gedaan
worden aangaande de twee tenlastegelegde verkrachtingen (het hof begrijpt dat hiermee gedoeld wordt op het onder 3 en 4 tenlastegelegde).
Geadviseerd wordt betrokkene te veroordelen tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
3. Het op 23 mei 2003 omtrent de verdachte uitgebrachte aanvullend psychiatrisch rapport van N.W. Pesman, psychiater. Het rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
Naar aanleiding van het verzoek tot een aanvullend rapport over [verdachte], waarin antwoord dient te worden gegeven op de volgende vragen:
1. Handhaaft u uw advies voor wat betreft de aan de verdachte op te leggen maatregel van TBS onder voorwaarden, ook in het geval het hof evenals de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten ?
2. Kunt u gemotiveerd aangeven waarom u in het geval van een bewezenverklaring van de onder 3 en 4 tenlaste-gelegde feiten een TBS met dwangverpleging al dan niet geïndiceerd acht ?
Het volgende aanvullend psychiatrisch rapport:
Gelet op het feit dat betrokkene de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten ook thans ontkent, meen ik dat een nieuw contact met betrokkene geen nadere aanvullende informatie zou opleveren. Ten aanzien van de persoon van de betrokkene heeft ondergetekende een voldoende beeld gekregen in voorgaande gesprekken, terwijl een nader gesprek slechts zinvol zou zijn indien met betrokkene de toedracht tot de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten zou kunnen worden besproken indien hij deze zou hebben begaan.
Ad 1.
Indien de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten niet bewezen worden verklaard, handhaaf ik mijn eerder advies van TBS met voorwaarden.
Echter, indien de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten wel bewezen worden verklaard, wijzig ik mijn advies tot TBS met dwangverpleging.
Ad 2.
Overwegingen voor dit gewijzigde advies zijn de volgende:
Mijn oorspronkelijke advies was gebaseerd op de door de betrokkene erkende feiten. Zo geredeneerd ging het bij betrokkene om een eerste delict met ernstig grensoverschrijdend gedrag waarbij grove inbreuk werd gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het leek, ondanks de geschetste zwakke gewetensfunctie van betrokkene dat het geweten van betrokkene toch voldoende functioneerde of dat hij voldoende gevoelig was voor een externe gewetensprikkel, de kans op bestraffing, om niet eerder tot dergelijk grensoverschrijdend gedrag te komen.
Vanuit deze overwegingen werd een ambulante dagbehandeling onder regie van een TBS met voorwaarden mogelijk geacht.
In het geval dat betrokkene de tenlastegelegde feiten onder 3 en 4 wel heeft gepleegd, schiet een dagbehandeling onder regie van een TBS met voorwaarden tekort. Mijn indrukken ten aanzien van betrokkene ten aanzien van het bestaan van een lacunaire gewetensfunctie, de ontwikkeling van een sterk egocentrische houding, waarbij betrokkene vooral uit is op het aanvullen van een eigen affectief tekort en weinig in staat is om emoties van anderen aan te voelen krijgen bij bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 des te meer accent, nog eens te meer wanneer betrokkene die feiten wel heeft gepleegd, maar blijft ontkennen.
Ik acht het in die situatie dan ook niet haalbaar dat een dergelijke verstoorde opbouw van de persoonlijkheidsstructuur in een dagsetting kan worden behandeld. Daarnaast zou gezien er dan sprake is van recidiverend ernstig grensoverschrijdend gedrag, de kans op recidive alleen maar groter zijn dan reeds genoemd in mijn oorspronkelijke rapportage van 8 juli 2002. Anderzijds blijf ik van mening dat er bij betrokkene, maar dan in de setting van een TBS-kliniek, middels behandeling persoonlijkheidsgroei mogelijk is.
Indien de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten door betrokkene wel zijn gepleegd, is het recidiverend ernstig grensoverschrijdend gedrag, waarbij de in mijn rapportage van 8 juli 2002 beschreven ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van betrokkene een rol hebben gespeeld, waardoor betrokkene voor de delicten verminderd rekeningsvatbaar wordt geacht en waarbij er een grote kans is op recidive, aanleiding tot het adviseren van een TBS met dwangverpleging.
Indien betrokkene de feiten 3 en 4 niet heeft gepleegd blijf ik bij mijn oorspronkelijke advies.
4. Het op 1 mei 2003 omtrent de verdachte uitgebrachte aanvullend rapport van H.S.M. Weber, justitieel foren-sisch psycholoog. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- :
Betreft: aanvullende rapportage
Er is verzocht antwoord te geven op de volgende vragen:
1. Handhaaft u uw advies voor wat betreft de aan de verdachte op te leggen maatregel van TBS onder voorwaarden, ook ingeval het hof evenals de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten ?
2. Kunt u gemotiveerd aangeven waarom u in het geval van een bewezenverklaring van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten een TBS met dwangverpleging al dan niet geïndiceerd acht ?
Beantwoording van de vragen
Voorafgaand aan het uitbrengen van de onderhavige aanvulling is betrokkene niet meer gezien vanuit de verwachting dat een derde onderzoekscontact geen nieuwe informatie aangaande de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten, op basis van zijn sthenische ontkenningen, aan het bestaande materiaal toe zal voegen. Verder is de persoonlijkheid van de betrokkene voldoende in kaart gebracht in dier voege dat gesproken wordt van een man met een persoonlijkheidsstoornis NAO met cluster C kenmerken, vermijdend afhankelijk met een theatrale kleur, in samenhang met pedofilie en een afhankelijkheid van cannabis.
Indien betrokkene ook aan de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten schuldig wordt bevonden lijkt vanuit gedragsdeskundig optiek een TBS met voorwaarden niet meer direct voor de hand liggen. Vanuit deze maatregel kan op betrokkene onvoldoende dwang worden uitgeoefend. Bij een bewezenverklaring van de verkrachtingen moet gesproken worden van een man die op het vlak van seksualiteit repeterend tot ernstig grensoverschrijdend gedrag kwam en die op een grenzeloze en obsessieve wijze met seksualiteit gepreoccupeerd was. Eerder is al aangegeven dat de kans op gedragsmatige derailleringen in sexualibus, zeker zonder behandeling, aanwezig is.
Gezien de gekozen opstelling van betrokkene in de vorm van ontkenningen zal, opnieuw indien bewezen, het uiterst moeilijk zo niet onmogelijk worden om dit deel van zijn agressieve seksualiteit, in een (poliklinische) behandeling bespreekbaar te krijgen. Een TBS met voorwaarden biedt daarvoor onvoldoende garantie en druk, en de eerder voorgestelde poli- en dagkliniek is daartoe evenmin geëquipeerd
Er wordt dan ook nu geadviseerd, mits de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten bewezen worden geacht, betrokkene de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Het gedwongen, klinische en wettelijk mogelijke langdurige kader ervan biedt meer mogelijkheden voor het slagen van een behandeling c.q. meer perspectief om het aanwezige recidivegevaar te verminderen.
Nu de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten zijn bewezen-verklaard is ook het hof van oordeel dat een terbeschik-kingstelling met voorwaarden onvoldoende zekerheid biedt voor een succesvolle behandeling van de verdachte, gelet op zijn persoonlijkheid en het ook door het hof aanneme-lijk geachte recidivegevaar.
Het hof stelt zich derhalve achter de conclusies van de hiervoor onder 3 en 4 genoemde rapporten en neemt deze over.
Gelet op al het vooroverwogene in onderling verband en samenhang bezien is -naar het oordeel van het hof- de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging dan ook noodzakelijk. Het hof zal derhalve
-nu ook aan de wettelijke voorwaarden van artikel 37a, eerste lid, en artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht is voldaan- de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Voorts is het hof van oordeel dat, gegeven de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en het aantal slachtoffers dat hij daarbij heeft gemaakt, alsmede rekening houdend met de omstandigheid dat met name de onder 1 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten niet alleen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter dragen, maar ook in het bijzonder voor vrouwen en voor ouders van zeer jonge kinderen grote gevoelens van onveiligheid met zich mee brengen, op bewezenverklaarde feiten tevens dient te worden gereageerd met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd, ook wanneer rekening wordt gehouden met de verminderde toe-rekeningsvatbaarheid van de verdachte als in de eerder vermelde rapportages omschreven.
11. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam], woonplaats kiezende ten kantore van haar raadsvrouwe
mr. K. Lammers-Roselaar, aan de Mathenesserlaan 289 te Rotterdam, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van € 3.403,35
(voorheen fl 7.500,-). In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.500,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering.
Naar het oordeel van het hof is aangetoond dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen tot het bedrag van € 2.500,-.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroor-deeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof naar billijkheid begroot op een bedrag van € 454,55, alsmede in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep tevens gevorderd dat aan de verdachte de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.500,- ten behoeve van het slachtoffer [naam].
Voor het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel acht het hof echter thans geen termen aanwezig.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37, 37a, 57, 240b (oud), 242, 244, 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [naam] tot het bedrag van TWEEDUIZENDVIJFHONDERD EURO.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 454,55, en in verband met de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Dit arrest is gewezen door mrs. Von Brucken Fock, Scholten-Hinloopen en Van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. Mulder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juli 2003.
Mrs. Scholten-Hinloopen en Van Bellen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
------------------------------
1. hij op 28 januari 2001 te Rotterdam met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer 1] (geboren […] januari 1990), handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het sexueel binnendringen van het lichaam, te weten
- kussen en likken van de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 1] aan zijn penis laten zuigen;
2. hij in de periode van januari 2000 tot en met 7 februari 2001 te Rotterdam, meermalen een afbeelding en een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van suksuele gedragingen, te weten het uitdagend poseren en/of oraal en/of anaal seksueel contact en/of masturberen bij welke gedragingen telkens personen die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet hadden bereikt waren betrokken in voorraad heeft gehad;
3. hij op 1 november 1995 te Bergschenhoek door geweld en door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2], hebbende dat geweld en die bedreiging met geweld bestaan in het
- van de fiets duwen van die [slachtoffer 2] en
- zijn hand leggen op de mond van die [slachtoffer 2] en
- om de keel grijpen van die [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 2] zeggen (de) woorden (van de strekking): “Je mag niet gillen” en “Stop hem in je mond” en
- met kracht trekken van het hoofd van die [slachtoffer] naar zijn penis;
4. hij op 8 september 1989 te Leiden door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een ontuchtige handeling, namelijk het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 3], hebbende die bedreiging met geweld bestaan in het tonen en/of voorhouden van een mes aan die [slachtoffer 3] en het die [slachtoffer 3] een mes op de keel zetten.