ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1139

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
937-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Zonnenberg
  • A. De Bruijn-Lückers
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime 's-Gravenhage 1978 in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin het huwelijksvermogensrecht van partijen werd beheerst door het Pakistaanse recht. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, stelt dat het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime 's-Gravenhage 1978 van toepassing is, en dat het huwelijksvermogensrecht vanaf een bepaalde datum door het Nederlandse recht moet worden beheerst. Het hof oordeelt dat de verdragsregels universeel toepasbaar zijn, ongeacht de nationaliteit of woonplaats van de echtgenoten.

De vrouw heeft op 24 december 2002 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 25 september 2002. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2003 is de vrouw verschenen, terwijl de man niet is verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat de vrouw een verzoekschrift heeft ingediend voor echtscheiding en verdeling van de gemeenschap van goederen.

Het hof concludeert dat de vrouw onvoldoende informatie heeft verstrekt over de eigendom van de onroerende zaak en de hypothecaire geldlening. Hierdoor kan het hof niet vaststellen of de onroerende zaak tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap behoort. Het hof is van oordeel dat de vordering van de vrouw terzake verdeling moet worden afgewezen, en bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

Uitspraak : 13 augustus 2003
Rekestnummer : 937-H-02
Rekestnr. rechtbank : 02-1987
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant]
wonende te 's-Gravenhage,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. B.C.V.J. van Leur,
tegen
[verweerder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
PROCESVERLOOP
De vrouw is op 24 december 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 september 2002.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 31 december 2002 aanvullende stukken ingekomen.
Op 13 juni 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen is: de vrouw, bijgestaan door haar procureur. De man is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum] te [plaatsnaam], [land], in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
Op 27 maart 2002 heeft de vrouw bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoekschrift ingediend, met het verzoek om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tussen partijen de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat aan haar wordt toegescheiden in het kader van de verdeling van de gemeenschap van goederen: de voormalige echtelijke woning gelegen aan
[adres], de hypothecaire schuld verbonden aan die woning en alle inboedelgoederen. Voorts heeft de vrouw verzocht om de voornoemde woning en de op die woning rustende hypothecaire schuld over te laten schrijven op haar naam.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover haar verzoek om verdeling van de huwelijksgemeenschap is afgewezen en in zoverre opnieuw beschikkende, haar in eerste aanleg gedane verzoek alsnog toe te wijzen.
2. In grief 1 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het huwelijksvermogensrecht van partijen wordt beheerst door het Pakistaanse recht. Het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime
's-Gravenhage 1978 - hierna te noemen: het verdrag - heeft een universeel toepassingsgebied. De verdragsregels zijn toepasselijk ongeacht of het recht van een verdragstaat wordt aangewezen en ongeacht of de nationaliteit of de woonplaats der echtgenoten die van een verdragstaat is. De vrouw stelt dat de man[datum] gevestigd heeft in Nederland. Het hof is van oordeel dat op grond van artikel 7 lid 2 sub 3 jo artikel 4 lid 3 van het verdrag, het huwelijksvermogensrecht van de vrouw en de man vanaf [datum] wordt beheerst door het Nederlandse recht, en wel in die zin dat het Nederlandse recht slechts geldt voor goederen en schulden die na die datum zijn opgekomen.
3. Op basis van de door de vrouw verstrekte gegevens kan het hof niet vaststellen wanneer de onroerende zaak te Den Haag in eigendom is verworven. Voorts heeft de vrouw geen althans onvoldoende informatie aan het hof verstrekt terzake de door haar gepretendeerde hypothecaire geldlening. Ten overvloede overweegt het hof dat voor een mogelijke schuldoverneming de medewerking van de schuldeiser noodzakelijk is. Het hof is niet gebleken of de hypotheekbank bereid is haar medewerking te verlenen aan de door de vrouw voorgestelde novatie. Het hof is slechts in staat een boedel te verdelen, indien daar een deugdelijke boedelbeschrijving aan ten grondslag ligt, welke boedelbeschrijving eveneens goed gedocumenteerd dient te zijn. Gezien het feit dat het hof niet kan vaststellen of de onroerende zaak te Den Haag tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap behoort, alsmede het hof niet kan vaststellen of de hypothecaire geldlening verhaalbaar is op de ontbonden gemeenschap is het hof - onder aanvulling van de gronden - met de rechtbank van oordeel dat de vordering van de vrouw terzake verdeling dient te worden afgewezen.
4. Het vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Zonnenberg, De Bruijn-Lückers en Labohm, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 13 augustus 2003.
Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend
door de oudste raadsheer.