ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1143

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
463-R-03
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bruijn-Lückers
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid incidenteel appel bij niet overleggen processtukken eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 augustus 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster en incidenteel verweerster, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2003, waarin haar verzoek om kinderalimentatie werd afgewezen. De vader, verweerder en incidenteel verzoeker, had op zijn beurt een verweerschrift ingediend, waarin hij ook incidenteel appel aantekende. De moeder was echter in gebreke gebleven om de processtukken van de eerste aanleg over te leggen, ondanks herhaalde verzoeken van het hof om dit te doen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij niet voldeed aan de verplichting om de benodigde stukken aan te leveren. Dit is in strijd met de beginselen van behoorlijk procesrecht, zoals vastgelegd in artikel 34 Rv. Het hof heeft ook de ontvankelijkheid van het incidentele appel van de vader beoordeeld. Aangezien de moeder niet ontvankelijk was in haar appel, heeft het hof geoordeeld dat de vader in zijn incidentele appel ontvankelijk is, omdat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het verzuim van de moeder om de processtukken in te dienen. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep, en dat de vader de processtukken van de eerste aanleg binnen vier weken moet overleggen, anders wordt hij ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidentele beroep. De zaak is aangehouden voor een nader te bepalen zittingsdatum.

Uitspraak

Uitspraak : 13 augustus 2003
Rekestnummer : 463-R-03
Rekestnr. rechtbank : FA RK 01-3838
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Bodegraven,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W. Taekema,
tegen
[verweerder],
wonende te Rotterdam,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. L.A. van der Niet.
PROCESVERLOOP
De moeder is op 6 juni 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 17 maart 2003.
De vader heeft op 25 juli 2003 een verweerschrift, tevens inhoudende incidenteel appèl, ingediend.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen vader en de moeder, hierna te noemen: de ouders, het volgende vast.
De ouders zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 13 februari 2002 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Uit het huwelijk van de ouders zijn de volgende minderjarige ki[kind]geboren:
[zoon], geboren op [geboortedatum], verde[kind]ind], en
[kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind], hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. De ouders hebben na de echtscheiding gezamenlijk het gezag over de kinderen, die bij de moeder verblijven.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank te Rotterdam - voor zover in hoger beroep van belang - het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader aan de moeder een bedrag van € 136,13 (NLG 300,-) per maand per kind aan kinderalimentatie verschuldigd is, afgewezen. Voorts heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn en dat de moeder de vader minstens eenmaal per drie maanden schriftelijk informeert omtrent de kinderen. Het verzoek van de vader om omgang met de kinderen is door de rechtbank afgewezen.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET PRINCIPALE EN HET INCI-DENTELE HOGER BEROEP
1. De moeder heeft een beroepschrift ingediend zonder daarbij de processtukken uit de eerste aanleg over te leggen. Bij brief van 16 juni 2003 heeft het hof de moeder verzocht om binnen tien dagen de processtukken uit de eerste aanleg over te leggen. De moeder heeft binnen deze termijn geen stukken overgelegd. Bij brief van 7 juli 2003 is de moeder door het hof alsnog in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na dagtekening de verzochte stukken over te leggen. Daarbij is vermeld dat indien de moeder in verzuim blijft het hof dit verzuim zal opvatten als een afzien van een mondelinge behandeling en een beschikking zal geven, inhoudende de niet ontvankelijkheid van de moeder. De moeder heeft binnen deze termijn wederom niet gereageerd, zodat een mondelinge behandeling niet heeft plaatsgevonden.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen waar het betreft de beslissing van de rechtbank omtrent de gevraagde onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen, en opnieuw recht doende, deze vast te stellen op een bijdrage van € 125,- per maand per kind, kosten rechtens. De moeder heeft evenwel nagelaten de processtukken eerste aanleg over te leggen, hoewel het hof de moeder daar bij herhaling om heeft verzocht. Nu de moeder geen gebruik heeft gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid haar verzuim te herstellen en het voor een goede beoordeling en een adequate voorbereiding van de (inhoudelijke) behandeling noodzakelijk is dat het hof de beschikking heeft over de bedoelde stukken, is het hof van oordeel dat de moeder wegens strijd met de beginselen van behoorlijk procesrecht niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen. Het hof verwijst hierbij naar artikel 34 Rv (nieuw) in samenhang met het rekestreglement. Uit het voorgaande volgt dat het hof de moeder niet ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep.
3. Aangezien de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het principaal appèl dient het hof ambtshalve te bezien of de vader in casu in zijn incidenteel appèl ontvankelijk is nu dit laatstgenoemde appèl is ingesteld na afloop van de appèltermijn. Het te dezen toepasselijke artikel 358 lid 5 Rv biedt aan de wederpartij van degene die tegen een beschikking in appèl is gekomen, de mogelijkheid om na afloop van de appèltermijn alsnog van diens kant hoger beroep tegen die uitspraak in te stellen, welke mogelijkheid in zoverre aan beperking onderhevig is dat zich gevallen kunnen voordoen waarin aan de ontvankelijkheid van zodanig appèl in de weg staat dat het als eerste ingestelde hoger beroep geen effect kan sorteren. Te denken valt aan evidente gevallen van niet-ontvankelijkheid zoals het geval waarin het principaal appèl te laat is ingediend en het geval dat het appèlrekest nietig is. Dit leidt tot de vraag of de niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar hoger beroep tegen de kinderalimentatie een zodanige evidente grond is dat de vader in zijn incidenteel appèl op grond van de niet-ontvankelijkheid in het principaal appèl, eveneens - ambtshalve - niet ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Het hof is van oordeel dat de vader in zijn incidenteel hoger beroep ontvankelijk is. Aan dat oordeel ligt ten grondslag het feit dat de moeder in haar appèl niet ontvankelijk is verklaard omdat zij verzuimd heeft de processtukken eerste aanleg over te leggen. Op de moeder rustte de verplichting om de stukken in eerste aanleg in het geding te brengen. In beginsel mag de vader er vanuit gaan dat de moeder aan die verplichting zou hebben voldaan. Het niet in het geding brengen van de stukken in eerste aanleg was niet kenbaar voor de vader, en dient hem niet ten nadele te strekken. De hoofdregel dient daarom te worden gehandhaafd dat het incidenteel appèl als een zelfstandig appèl dient te worden beschouwd en - in beginsel - dus ontvankelijk is, ook als het principale appèl niet ontvankelijk is.
5. Mitsdien oordeelt het hof als volgt.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
bepaalt dat de vader binnen vier weken na de datum van deze beschikking de processtukken eerste aanleg, waaronder het inleidende verzoek, dient over te leggen. Indien de vader verzuimt genoemde processtukken over te leggen, zal het hof dit verzuim opvatten als een afzien van een mondelinge behandeling en een beschikking geven, inhoudende de niet-ontvankelijkheid van de vader in zijn incidenteel beroep;
houdt de zaak verder aan tot een nader te bepalen zittingsdatum.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Bruijn-Lückers, Pannekoek-Dubois en Labohm, bijge-staan door mr. Sijbesma als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 13 augustus 2003.