Uitspraak : 30 juli 2003
Rekestnummer : 065-M-03
Rekestnr. rechtbank : 484/02
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant]
wonende te Groningen,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M. Bouman,
[verweerder]
wonende te Wilhelminadorp, gemeente Goes,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W. Taekema.
De vrouw is op 28 januari 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Middelburg van 30 oktober 2002.
De man heeft op 14 maart 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 13 en 26 februari 2003 en op 9 en 11 juli 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 juli 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door mr. P.C. Tuinenburg, advocaat te Amstelveen en de man, bijgestaan door mr. A. van Werkum-Hoekstra, advocaat te Middelburg.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij vonnis van 25 februari 1987 heeft de rechtbank te Middelburg tussen de par-tijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 19 juni 1987.
Bij dit vonnis heeft de rechtbank de man ƒ 2.500,- per maand alimenta-tie opgelegd voor de vrouw, welke thans ingevolge de wettelijke indexering € 1.612,32/ƒ 3.553,08 per maand bedraagt.
Bij verzoekschrift van 3 mei 2002 heeft de man de rechtbank te Middelburg verzocht - met wijziging van het vonnis van 25 februari 1987 en uitvoerbaar bij voorraad - de aan de vrouw te betalen alimentatie ten laste van de man, met ingang van 19 juni 2002 te beëindigen althans, indien de rechtbank de termijn zal verlengen, dat deze termijn niet langer wordt gesteld dan tot 8 augustus 2004, althans tot een datum die de rechtbank juist acht, zulks met vaststelling van een afbouwregeling ten aanzien van de hoogte van de alimentatie gedurende de eventueel vast te stellen verlengingstermijn en met bepaling dat de eventueel vast te stellen verlengingstermijn niet meer (verder) verlengd kan worden.
De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is onder meer - met wijziging van het vonnis van 25 februari 1987 en uitvoerbaar bij voorraad - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 16 juni 1999 op nihil gesteld. Voorts is de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van de door de man aan haar betaalde partneralimentatie na 16 juni 1999.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De man is geboren op [geboortedatum] en is opnieuw gehuwd met een partner die niet in eigen levensonderhoud voorziet.
De vrouw is geboren op [geboortedatum]. Zij is vanaf 28 juli 1999 in loondienst als stewardess. Per maand be-draagt haar bruto inkomen € 1.837,- volgens de salarisspecificaties van november en december 2002, exclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Daarnaast ontvangt zij nog premie voor verkopen aan boord en daggeld. Zij is ziekenfondsverzekerd. Zij neemt deel aan een spaarloonregeling. Maandelijks wordt daartoe € 65,- ingehouden op haar loon.
Zij heeft de volgende maandlasten:
- € 501,- huur en enige servicekosten;
- € 138,- premie ziek-te-kosten-ver-zekering, werkgevers- en werknemersdeel.
- € 47,- pensioenpremie.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoefte van de vrouw. De draagkracht van de man staat niet ter discussie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vorderingen van de man af te wijzen met compensatie van de kosten in beide instanties en te beschikken dat de alimentatietermijn wordt verlengd tot het moment dat de vrouw pensioengerechtigd wordt op 27 april 2011. De man bestrijdt haar beroep.
3. Ter ondersteuning van haar beroep brengt de vrouw naar voren dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij sedert 16 juni 1999 een inkomen geniet dat haar behoeften dekt. De vrouw wijst er op dat zij op dit moment een netto inkomen heeft van € 1.291,18. Volgens haar behoefteberekening komt zij dan € 240,75 per maand tekort. Daarbij komt dat zij geen pensioen heeft opgebouwd tijdens haar huwelijk. Zij werkt nu bij de KLM als stewardess. Zij mag tot haar 60e werken. Pas vanaf haar 65e zal zij pensioen uitgekeerd krijgen. Van haar 60e tot haar 65e krijgt zij een overbruggingsuitkering. Per 2002 heeft zij opgebouwd € 528,- aan ouderdomspensioen per jaar en € 1.804,- aan overbruggingsuitkering per jaar. Vanaf 8 augustus 2004 zal zij tevens recht hebben op pensioenverrekening volgens Boon/van Loon, ten bedrage van € 1.316,42 per jaar.
De man vindt dat de vrouw wel degelijk vanaf 16 juni 1999 een inkomen heeft dat haar behoefte dekt. Het inkomen dat zij heeft ligt hoger dan het inkomen dat zij jaarlijks aan alimentatie ontving, en waarvan zij ook altijd heeft kunnen leven. De door de vrouw overgelegde behoefteberekening gaat volgens de man uit van een te laag inkomen en er komen lasten in voor, die hij niet thuis kan brengen. Ook spaart de vrouw voor de dochter van partijen en doet zij een bijdrage in de kosten van haar studie. De dochter is 26 jaar oud, dit is volgens de man niet meer nodig.
Voor wat betreft de pensioenrechten van de vrouw wijst de man er op dat de vrouw meedeelt in zijn pensioen. De tijd na de echtscheiding heeft de vrouw twaalf jaar gewacht om aan het werk te gaan. Zij had al veel eerder kunnen werken. De dochter van partijen was al 10 ten tijde van de echtscheiding.
4. Ter zitting bij het hof is gebleken dat de vrouw (in afwijking van hetgeen is vermeld in haar beroepschrift) vanaf 28 juli 1999 in vaste dienst is bij de KLM. Zij verdient daar een inkomen dat hoger ligt dan de alimentatie die zij van de man ontvangt, van welke alimentatie zij alle jaren na de echtscheiding heeft kunnen rondkomen. Het hof merkt het inkomen van de vrouw bij de KLM aan als een behoeftedekkend inkomen. De door de vrouw opgestelde behoefteberekening die zij aan haar beroepschrift heeft gehecht, bevestigt dit. Het inkomen waarmee zij rekent in haar behoefteberekening is lager dan haar werkelijke inkomen. Zo is er bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de eindejaarsuitkering van € 1.384,- per jaar. Voor wat betreft de lasten die de vrouw in haar behoefteberekening (dan wel in het aanhangsel daarvan) op heeft genomen, overweegt het hof dat deze ofwel niet verplicht zijn voor de vrouw (zoals de bijdrage aan haar studerende dochter en het spaarplan voor de dochter), ofwel reeds in de bijstandsnorm zijn begrepen (zoals de energierekening). De vrouw kon dan ook met haar eigen inkomen bij de KLM in haar eigen levensonderhoud voorzien. Vanaf 28 juli 1999 had zij geen behoefte meer aan alimentatie van de zijde van de man. Het hof zal de alimentatieverplichting voor de man vanaf 28 juli 1999 beëindigen op de grond dat de vrouw vanaf die datum daar geen behoefte meer aan heeft. Het verzoek van de man tot limitering van de duur van de alimentatie behoeft daarom geen verdere bespreking.
5. Wel is nog aan de orde de vraag of de vrouw de door de man vanaf 28 juli 1999 te veel betaalde alimentatie terug dient te betalen. De vrouw vindt dat de rechtbank ten onrechte tot terugbetaling heeft besloten. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid verzetten zich er haars inziens tegen dat terug wordt betaald, omdat de verstrekte alimentatie inmiddels is aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Bovendien heeft de vrouw er ook steeds haar dochter mee onderhouden. De man vindt het volstrekt logisch dat de vrouw de vanaf 16 juni 1999 aan haar verstrekte alimentatie terugbetaalt aan hem. Zij had op dat moment geen behoefte meer, zij had de man moeten informeren over haar inkomen. Zij had op dat moment de door haar ontvangen alimentatie weg kunnen leggen, om aan de man terug te betalen. Dat zij bijzondere lasten zou hebben gehad die daaraan in de weg staan, heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt. De man betwist dat de vrouw alleen voor de kosten van de dochter moest opdraaien. Hij heeft altijd de kinderalimentatie trouw betaald (ƒ 750,- per maand) tot haar 21e jaar, dit terwijl hij zijn dochter nooit mocht zien. Inmiddels is de dochter 27 jaar. Zij kan nu wel in haar eigen levensonderhoud voorzien. De man vindt dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij alimentatie terugbetaalt.
6. Ter zitting heeft de vrouw naar voren gebracht dat zij niet van plan is geweest de man op de hoogte te stellen van haar eigen inkomen. Naar het oordeel van het hof was zij daartoe wel gehouden, gelet op de omvang van dit inkomen in verhouding tot de omvang van de alimentatie. De vrouw had moeten begrijpen dat dit inkomen van invloed was op haar behoefte. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw de door de man aan haar te veel betaalde alimentatie vanaf 28 juli 1999 aan hem dient terug te betalen.
7. Gelet op het voorgaande dient de bestreden beschikking te worden vernietigd voorzover deze betrekking heeft op de datum van nihilstelling, en voor het overige te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van het vonnis van 25 mei 1987 van de rechtbank te Middelburg - dat de ali-mentatieverplichting van de man met ingang van 28 juli 1999 is beëindigd;
veroordeelt de vrouw tot terugbetaling van de door de man aan haar betaalde partneralimentatie na 28 juli 1999;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van den Wildenberg en Van der Burght, bijge-staan door mr. Louwinger-Rijk als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 30 juli 2003.