ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1151

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
944-M-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Gerretsen-Visser
  • A. Stille
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezagsregeling over kind erkend door Belgische vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 juli 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de gezagsregeling over een kind dat door de vader, een Belgische nationaliteit heeft, is erkend. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de kantonrechter te Terneuzen verzocht om uitsluitend met het gezag over het kind te worden belast, dan wel om gezamenlijk gezag met de moeder. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft hiertegen verweer gevoerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft als belanghebbende opgetreden in deze zaak.

De ouders hebben van mei 1993 tot eind december 2000 een affectieve relatie gehad, waaruit het kind is geboren. De vader heeft het kind erkend op 19 december 1997. Sinds het uiteengaan van de ouders heeft het kind haar hoofdverblijf bij de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat door de erkenning van het kind door de vader, het kind zowel de Nederlandse als de Belgische nationaliteit heeft verkregen. Dit heeft gevolgen voor de gezagsverhouding, die op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 in Nederland moet worden erkend.

Het hof concludeert dat de continuïteit van de Belgische gezagsregeling meebrengt dat het verzoek van de vader om een gezagsregeling overbodig is, aangezien er reeds van rechtswege in het gezamenlijk gezag is voorzien. De vader heeft ingestemd met de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder en heeft toegezegd de zorg van de moeder te respecteren. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om gezamenlijk gezag, omdat er reeds een wettige voorziening in het gezag is.

De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kantonrechter voor wat betreft het gezag en bevestigt dat het gezag over het kind gezamenlijk berust bij de vader en de moeder.

Uitspraak

Uitspraak : 9 juli 2003
Rekestnummer : 944-M-02
Rekestnr. rechtbank : 01/1180
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant]
wonende te Hulst,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. W. Taekema,
tegen
[verweerster]T,
wonende te Hulst,
verweer-ster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP
De vader is op 30 december 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter te Terneuzen van 2 oktober 2002.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 10 januari 2003 en bij brief van 26 februari 2003 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof op 21 maart 2003 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 21 mei 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. J. Schuttkowski, advocaat te Hulst en de moeder, bijgestaan door mr. A.H. Rijkse, advocaat te Hulst en namens de raad de heer C.M.J. Vandenbooren.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen: op 13 juni 2003 een brief van de zijde vader en op 19 juni 2003 een brief van de zijde van de moeder.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De ouders hebben van omstreeks mei 1993 tot eind december 2000 een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit op [geboortedatum] is geboren de[kind]rja-rige:
[kind] hierna te noemen:[kind]]
Bij akte van 19 december 1997 is [kind] door de vader erkend. [kind] heeft sinds het uiteengaan van de ouders haar hoofdverblijf bij de moeder.
Op 30 juli 2001 heeft de vader de kantonrechter te Terneuzen verzocht - uitvoerbaar bij voorraad - primair uitsluitend hem te belasten met het gezag over [kind], subsidiair te bepalen dat beide partijen gezamenlijk het gezag over [kind] zullen uitoefenen en daarbij te bepalen dat [kind] haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben en meer subsidiair te bepalen dat de vader omgang zal hebben met [kind] gedurende één week om de week. De moeder heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Op 12 september 2001 is de zaak behandeld en aangehouden in afwachting van rapport en advies van de raad.
De raad heeft op 29 juli 2002 advies uitgebracht.
Ter zitting van 18 september 2002 heeft de vader het door hem ingediende verzoek gewijzigd, in die zin dat primair wordt verzocht dat partijen gezamenlijk het gezag over [kind] zullen uitoefenen en subsidiair dat de vader alleen belast wordt met het ouderlijk gezag. De vader heeft het meer subsidiair verzochte gehandhaafd.
Bij de bestreden beschikking is onder meer het verzoek van de vader voor wat betreft het gezag afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking (het hof leest: ten aanzien van het gezag) te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen - uitvoerbaar bij voorraad - dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over[kind]] De moeder bestrijdt zijn beroep.
2. In het op 29 juli 2002 uitgebrachte rapport heeft de raad geconcludeerd dat het niet in strijd met het belang van [kind] is dat de ouders het gezamenlijk gezag hebben indien het hoofdverblijf van [kind] bij de moeder is.
3. Het hof heeft ter zitting het volgende aangegeven. Door de erkenning van [kind] door de (Belgische) vader heeft zij - naast de Nederlandse - de Belgische nationaliteit verkregen. Als gevolg hiervan dient op grond van artikel 3 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961, een voor [kind] uit de Belgische wet van rechtswege voortvloeiende gezagsverhouding in Nederland te worden erkend. Krachtens artikel 372 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek is de vader van rechtswege mede belast met het gezag over[kind]]
De continuïteit van de Belgische gezagsregeling brengt met zich mee dat het treffen van een gezagsregeling zoals door de vader verzocht overbodig is nu er reeds van rechtswege in het gezamenlijk gezag is voorzien.
4. Gelet op de gevolgen van het bovenstaande voor deze procedure heeft het hof partijen vier weken de tijd gegeven om hierop schriftelijk te reageren.
5. Namens de vader en de moeder hebben hun advocaten bij bovengenoemde brieven,
binnengekomen bij het hof op respectievelijk 13 en 19 juni 2003, laten weten te hebben geconstateerd dat het gezamenlijk gezag over [kind] van rechtswege aan beiden toekomt.
6. Nu partijen zich bij de ex lege gezagsvoorziening hebben neergelegd en, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, gezamenlijk gezag niet in strijd is met het belang van [kind], is het hof van oordeel dat er vanaf het moment waarop de vader [kind] heeft erkend sprake is van een wettige voorziening in het gezag. Dit brengt met zich mee dat de vader geen belang meer heeft bij zijn verzoek om partijen gezamenlijk met het gezag over [kind] te belasten en hij derhalve in zijn verzoek niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
7. Ten overvloede merkt het hof het volgende op. Ter zitting heeft de vader ingestemd met het feit dat de gewone verblijfplaats van [kind] bij de moeder is en dat zij de dagelijkse zorg voor haar blijft houden. Ook als [kind] in het kader van de omgangsregeling bij de vader is, zal de vader zich niet mengen in eventuele problemen over de dagelijkse zorg voor[kind]] De vader zal de zorgtaken van de moeder aanvaarden en respecteren. Bij belangrijke beslissingen zoals schoolopleiding en medische ingrepen zal de vader door de moeder geïnformeerd en geconsulteerd worden. De moeder is evenwel degene die de uiteindelijke beslissingen neemt. Het hof gaat er vanuit dat de vader zijn ter zitting gedane toezeggingen gestand zal doen.
Bij een eventuele onenigheid tussen de moeder en de vader over een belangrijke beslissing die betrekking heeft op [kind], kunnen de ouders of een hunner dit geschil op grond van artikel 1:253a BW aan de rechtbank voorleggen.
8. Het bovenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking voor wat betreft het gezag moet worden vernietigd en dat de vader in zijn inleidende verzoek alsnog niet ontvankelijk moet worden verklaard nu vaststaat dat van rechtswege in het gezamenlijk gezag is voorzien.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft het gezag en, opnieuw beschikkende:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn gewijzigde inleidende verzoek tot het gezamenlijk gezag dan wel het eenhoofdig gezag;
verstaat dat het gezag over [kind] bij de vader en de moeder gezamenlijk berust.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Stille en Van Leuven, bijge-staan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 9 juli 2003.
Bij afwezigheid van de voorzitter
ondertekend door de oudste raadsheer.