Uitspraak : 2 juli 2003
Rekestnummer : 11-M-03
Rekestnr. rechtbank : 704/01 en 723/01
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Kwadendamme, gemeente Borsele,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. R.W. baron de Vos van Steenwijk,
[verweerder],
wonende te Wemeldinge, gemeente Kapelle,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
De moeder is op 8 januari 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Middelburg van 9 oktober 2002.
De vader heeft op 28 april 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 9, 10 en 31 januari 2003 en 27 mei 2003 aanvullende stukken ingekomen en is op 3 juni 2003 een fax ingekomen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 15 april 2003 een brief met bijlagen inkomen. De raad heeft het hof bij voornoemde brief laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 4 juni 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. Ph. van Kampen, advocaat te Heinkenszand, de vader, bijgestaan door mr. A.H. van Gerwen, advocate te Eindhoven, en namens de raad is verschenen de heer C.M.J. Vandenbooren.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader een verklaring van de hierna te noemen [kind] overgelegd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De vader en de moeder, hierna: de ouders, zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
[kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kin[kind]en
[kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind],
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. Na echtscheiding oefenen de ouders gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven sinds het uiteengaan van de ouders op 11 mei 2001, bij de vader.
Bij verzoekschrift van 29 mei 2001 heeft de vader bij de rechtbank te Middelburg een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Hij heeft (onder meer) verzocht te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd en (voorwaardelijk) zelfstandig verzocht dat, voor het geval de kinderen aan de vader worden toevertrouwd, er omgang zal zijn tussen de moeder en de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties. De vader heeft tegen dit (voorwaardelijk) verzoek verweer gevoerd.
Bij beschikking van 27 juni 2001 heeft de rechtbank te Middelburg in de voorlopige voorzieningenprocedure, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de kinderen voorlopig aan de vader worden toevertrouwd en de zaak verwezen naar de familiekamer teneinde het advies en de rapportage van de raad inzake de verzoeken met betrekking tot de definitieve toevertrouwing van en de omgangsregeling met de kinderen af te wachten.
Bij beschikking van 13 februari 2002 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank zowel in de voorlopige voorzieningenprocedure als in de hoofdzaak - uitvoerbaar bij voorraad - uitspraak gedaan. In de voorlopige voorzieningenprocedure heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot toevertrouwing van de kinderen aan haar afgewezen en bepaald dat er omgang zal zijn tussen de moeder en de kinderen op de volgende wijze: te beginnen in de week van 21 oktober 2002 met een dagdeel per week gedurende een periode van vier weken en vervolgens een hele dag per week gedurende een periode van vier weken, om tenslotte te komen tot een regeling van een weekend per veertien dagen. Hierbij is de rechtbank er vanuit gegaan dat de ouders onderling overleg hebben over de exacte data, en heeft de rechtbank de ouders in overweging gegeven bij de omgang ondersteuning te vragen van een instantie in (de nabijheid van) hun woonplaats. In de hoofdzaak heeft de rechtbank bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben, en is dezelfde omgang als hierboven is weergegeven vastgesteld.
De echtscheidingsbeschikking is op 5 maart 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de verblijfplaats van de kinderen en de omgang met de kinderen.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende:
primair: te bepalen dat de kinderen hun verblijfplaats bij de moeder zullen hebben en, voor zover het primair verzochte mocht worden afgewezen,
subsidiair: een omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen uit hoofde waarvan de kinderen de moeder een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur en de helft van de schoolvakanties bezoeken.
De vader bestrijdt haar beroep.
3. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kinderen aan de vader moeten worden toevertrouwd. De raad heeft anders geadviseerd en de moeder is het met de raad eens. De overweging van de rechtbank dat de kinderen reeds meer dan een jaar bij de vader verblijven en dat het niet in het belang van de kinderen is in deze feitelijke situatie verandering te brengen, is naar de mening van de moeder dan ook niet juist. Vervolgens stelt de moeder dat de rechtbank in haar overweging het rapport van het Eindhovens Psychologisch Instituut (hierna: EPI) niet had mogen betrekken. De moeder is niet bij het onderzoek van het EPI betrokken geweest en het is naar de mening van de moeder dan ook ondenkbaar dat het rapport wordt gebruikt in de overwegingen van de rechtbank. Omtrent de inhoud van het rapport van het EPI stelt de moeder dat het EPI is uitgegaan van een onjuiste vraagstelling en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kinderen eerst via het EPI deskundige hulp krijgen. Volgens de moeder kregen de kinderen daarvoor al hulp. Aangezien [kind] reeds was aangemeld bij Ithaka kan naar de mening van de moeder de hulp daar worden voortgezet. Tot slot stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vader heeft aangegeven thans het belang van een goede omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen in te zien en daaraan zijn medewerking te zullen verlenen. Ter terechtzitting stelt de moeder dat de door de raad in zijn rapport van 10 mei 2002 geadviseerde omgangsregeling goed verloopt, maar dat de vader de omgangsregeling af en toe onwerkbaar maakt. Vervolgens heeft de moeder voorgesteld dat, indien [kind] in geen geval bij haar wil wonen, hij bij de vader blijft en alleen [kind] aan de moeder wordt toevertrouwd.
4. De vader is van mening dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat de kinderen aan hem moeten worden toevertrouwd. De vader stelt dat het beter gaat met de kinderen sinds ze bij hem wonen. [kind] wilde volgens de vader graag bij hem blijven, en om die reden heeft hij [kind] geholpen een instelling te zoeken die daarbij van dienst kon zijn. Het EPI heeft vervolgens geadviseerd de kinderen aan de vader toe te vertrouwen. De moeder heeft meermalen de gelegenheid gehad deel te nemen aan het onderzoek, doch heeft er zelf voor gekozen niet op de uitnodiging van het EPI in te gaan. Dat de moeder niet bij het onderzoek betrokken is geweest en dat het EPI uitgegaan is van een andere vraagstelling, doet aan de conclusie van het EPI, aldus de vader, niet af. Voorts stelt de vader dat de rechtbank bij de beoordeling van een bepaalde kwestie de vrijheid heeft haar oordeel en uiteindelijke beslissing te baseren op basis van de rapportage welke haar het meest geraden voorkomt. Beide kinderen volgen op dit moment een speltherapie via het EPI, en de vader acht het in het belang van de kinderen om de therapie voort te zetten, omdat die vruchten lijkt af te werpen. Voorts stelt de vader dat de kinderen niet bij Ithaka kunnen worden behandeld in verband met aldaar bestaande wachtlijsten. Omtrent de laatste grief van de moeder stelt de vader zich op het standpunt dat de omgangsregeling goed verloopt en dat hij naar eer en geweten zijn medewerking zal verlenen aan een omgangsregeling. De vader ontkent dat hij de omgangsregeling af en toe onwerkbaar maakt. Hij weet dat de kinderen contact willen met de moeder en realiseert zich dat omgang in het belang van de kinderen is. De vader wenst in geen geval tot splitsing van de kinderen over te gaan aangezien dat naar zijn mening in geen geval in het belang van de kinderen zal zijn. [kind] zal zich dan, aldus de vader, steeds meer als een "prinsesje" gaan gedragen en [kind] zal zich nog meer achtergesteld gaan voelen. Refererend aan het briefje dat [kind] heeft geschreven, concludeert de vader dat de kinderen bij hem hun hoofdverblijf moeten houden en dat het subsidiaire verzoek van de moeder omtrent de omgang dient te worden toegewezen.
5. De raad stelt ter terechtzitting voorop dat hij zich zorgen blijft maken over de kinderen. De raad acht de opvoedingssituatie van beide ouders weliswaar grotendeels gelijkwaardig, maar stelt dat het gedrag van de ouders niet altijd in het belang is van de kinderen. Aangezien dit belang voorop staat, stelt de raad zich op het standpunt dat de kern van het advies van de raad van 10 mei 2002 overeind blijft staan en dat de kinderen derhalve hun hoofdverblijf bij de moeder moeten krijgen. De moeder lijkt meer ruimte te bieden voor contact dan de vader, hetgeen belangrijk is voor de kinderen. Voorts acht de raad van belang dat de moeder de echtscheiding beter verwerkt lijkt te hebben dan de vader. Omtrent de voorgestelde splitsing van de kinderen stelt de raad zich op het standpunt dat hij het uit elkaar halen van kinderen van de leeftijd van [kind] en [kind] in beginsel niet gewenst acht. In dit geval staat de raad echter niet geheel afwijzend tegenover het voorstel, nu het tussen de kinderen niet botert en het wellicht voor beide kinderen een opluchting zou kunnen zijn als ze niet meer bij elkaar wonen. De raad zou zich dan ook kunnen voorstellen dat het hof kiest voor het niet bij een en dezelfde ouder plaatsen van de beide kinderen.
6. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof het volgende. Het stond de rechtbank naar het oordeel van het hof vrij om het rapport van het EPI te gebruiken bij de overwegingen die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikking. De moeder heeft er zelf voor gekozen niet aan het onderzoek mee te werken, en het feit dat het EPI van een andere vraagstelling is uitgegaan doet niet af aan de uitkomsten van het rapport. Nu de vader onbetwist stelt dat de speltherapie lijkt aan te slaan, acht het hof het niet in het belang van de kinderen dat de therapie wordt afgebroken, temeer nu er een wachtlijst bij Ithaka is. De kinderen verblijven inmiddels al meer dan twee jaar bij de vader. Niet is gebleken dat de vader, in vergelijking tot de moeder, minder goed in staat is tot het opvoeden van de kinderen, of dat de kinderen bezwaar hebben tegen hun verblijf bij de vader. De raad heeft weliswaar geadviseerd het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder te laten zijn, doch naar het oordeel van het hof is dit niet in het belang van de kinderen. In het bijzonder [kind] heeft immers onbetwist aangegeven bij de vader te willen blijven wonen. Nu het hof met de vader van mening is dat het onwenselijk is de kinderen niet bij een en dezelfde ouder onder te brengen, zal het hof de hoofdverblijfplaats van beide kinderen vaststellen bij de vader. Aangezien de ouders ter terechtzitting hebben aangegeven akkoord te gaan met een omgangsregeling zoals door de moeder gesteld in haar subsidiaire verzoek, zal het hof dit verzoek van de moeder toewijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver het betreft de bepaling dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben;
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver het de vaststelling van de omgangsregeling betreft, en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt een om-gangsregeling tussen de moeder en de kinderen gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties;
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Fockema Andreae-Hartsuiker en Gerretsen-Visser, bijge-staan door mr. Sijbesma als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 2 juli 2003.