ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1535

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
899-M-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. de Bruijn-Lückers
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoeftebepaling en herstelbaarheid van inkomensdaling in alimentatiezaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 augustus 2003, is de man in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank te Middelburg inzake partneralimentatie. De man, die als zelfstandige ondernemer werkt, heeft verzocht om de hoogte van de alimentatie voor de vrouw te verlagen, omdat hij van mening is dat zijn inkomensdaling niet aan hem te verwijten valt. De vrouw, die parttime werkt als verkoopster, heeft verweer gevoerd en stelt dat de man voldoende draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man in staat is om zijn inkomen te herstellen en dat de inkomensdaling niet onherstelbaar is. Het hof heeft de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 1000,- per maand, met ingang van een door het hof te bepalen datum. De bestreden beschikking is vernietigd voor wat betreft de hoogte van de alimentatie, maar de vrouw hoeft eventueel teveel betaalde alimentatie niet terug te betalen. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de financiële situatie van beide partijen en de behoeften van de vrouw, waarbij ook rekening is gehouden met de kinderen.

Uitspraak

Uitspraak : 13 augustus 2003
Rekestnummer : 899-M-02
Rekestnr. rechtbank : 308/01
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.G.J.L. van Scherpenzeel,
tegen
[verweerster],
wonende te Sliedrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.C. Meijroos.
PROCESVERLOOP
De man is op 9 december 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Middelburg van 11 september 2002.
De vrouw heeft op 24 januari 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 10 december 2002 en 30 december 2002 aanvullende stukken ingekomen.
Op 2 mei 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. J.L. Vissers, advocaat te 's-Hertogenbosch en de vrouw, bijgestaan door mr. G.A.H. Wiekamp, advocate te Hendrik-Ido-Ambacht.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum] op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
[kind], geboren op [geboortedatum] en
[kind], geboren op [geboortedatum],
hierna te noemen: de kinderen.
Na de echtscheiding oefent de vrouw het gezag uit over de kinderen, die sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw verblijven.
Bij verzoekschrift van 7 maart 2001 heeft de man bij de rechtbank te Middelburg een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. De vrouw heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht te bepalen - uitvoerbaar bij voorraad - dat de man aan alimentatie voor de vrouw een bedrag van € 1.134,45 (ƒ 2.500,-) per maand dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De man heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandige verzoek van de vrouw.
Bij beschikking van 5 december 2001 heeft de rechtbank tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken en de beslissing inzake het verzoek om partneralimentatie aangehouden. Bij opvolgende - de bestreden - beschikking heeft de rechtbank bepaald - uitvoerbaar bij voorraad - dat de man aan alimentatie voor de vrouw dient te betalen een bedrag van € 1.134,- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, zulks met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de man
De man is geboren op [geboortedatum] en woont samen met een partner die in eigen levensonderhoud voorziet. Hij drijft als zelfstandige ondernemer een eenmanszaak in tegels en natuursteen. Het bedrijfsresultaat van zijn onderneming bedraagt in 2002, volgens onbetwiste opgave ter terechtzitting, € 29.982,- netto.
De man heeft de volgende maandlasten:
- € 230,- huur en enige servicekosten;
- € 454,- kinderalimentatie voor de kinderen tezamen;
Ten aanzien van de vrouw
De vrouw is geboren op [geboortedatum]. Zij werkt drie dagen per week als verkoopster in een juwelierszaak. Per maand be-draagt haar bruto inkomen uit arbeid € 708,-. Zij is ziekenfondsverzekerde.
BEOORDELING
1. In geschil is ten aanzien van de partneralimentatie, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft de hoogte van de alimentatie voor de vrouw te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen dan wel dat de vrouw geen behoefte heeft aan alimentatie. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
Behoefte
3. Volgens de man heeft de rechtbank bij het bepalen van de behoefte van de vrouw ten onrechte de bruto-methode gehanteerd en heeft zij ten onrechte rekening gehouden met de door de vrouw opgegeven rente van de hypotheekschuld, aangezien de man deze last voor zijn rekening neemt. Daarnaast is de man van mening dat van de vrouw mag worden verwacht, nu de kinderen al wat ouder zijn en de echtscheiding reeds enige tijd een feit is, dat ze haar parttime werkzaamheden uitbreidt of een opleiding gaat volgen, om zo haar inkomen te verhogen.
4. Volgens de vrouw heeft de rechtbank bij de bepaling van haar behoefte terecht de bruto-methode gehanteerd en de vrouw erkent dat de man tot op heden de hypotheeklasten heeft betaald, maar de vrouw gaat ervan uit dat de man de hypotheekbetalingen niet zal continueren en dat zij de hypotheekrente als eigen woonlasten zal dienen te voldoen. De vrouw stelt dat zij vanwege haar leeftijd, de verslechterde economische situatie en de zorg voor de kinderen, die het nog steeds erg moeilijk hebben met de scheiding, niet méér uren kan gaan werken, nog afgezien van het feit dat zij blijkens een door haar overgelegde brief bij haar huidige werkgever haar werkzaamheden niet kan uitbreiden.
5. Het hof overweegt het volgende. De grief van de man, dat de rechtbank ten onrechte de bruto-methode heeft gehanteerd bij de bepaling van de behoefte van de vrouw, acht het hof onbegrijpelijk. De rechtbank heeft aangegeven met welke posten wordt rekening gehouden, te verhogen met enig bedrag in verband met de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk. Uiteraard dient daarbij ook met de fiscale consequenties van bepaalde uitgaven en de te ontvangen alimentatie rekening gehouden te worden. Voorts is het hof van oordeel dat thans van de vrouw niet verlangd kan worden dat zij haar werkzaamheden uitbreidt of een opleiding start, nu zij genoegzaam heeft aangetoond dat er bij haar huidige werkgever geen mogelijkheden zijn tot uitbreiding van haar werkzaamheden en haar stelling dat de kinderen het nog steeds erg moeilijk hebben met de scheiding en haar zorg behoeven, onvoldoende gemotiveerd door de man is bestreden. Het hof zal bij het bepalen van de behoefte van de vrouw rekening houden met de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning, aangezien de woning door de vrouw wordt bewoond en deze lasten redelijkerwijs voor haar rekening zullen komen. Nu voor het overige de bepaling door de rechtbank van de aanvullende behoefte van de vrouw niet is betwist, bepaalt het hof deze op eenzelfde wijze op tenminste € 875,- per maand, in welk bedrag nog geen rekening is gehouden met de kennelijke welstand waarin partijen gedurende het huwelijk hebben geleefd.
Draagkracht
6. De man stelt dat de inkomensvermindering hem niet te verwijten valt en dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een fictief maandinkomen van de man van bruto € 4084,-, aangezien de man zich in oktober 2000 genoodzaakt zag om van baan te veranderen, wilde hij niet psychisch onderdoor gaan aan het feit dat hij moest werken in loondienst in het bedrijf waar hij voorheen zelf eigenaar van was. Voorts had de rechtbank volgens de man bij de bepaling van zijn draagkracht rekening moeten houden met de door hem betaalde hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning, de premie WAZ, de advocaatkosten, de herinrichtingskosten, de aflossing van schulden en de kosten van de toekomstige omgangsregeling. Daarnaast stelt de man € 387,- aan ziektekostenverzekeringen te betalen.
7. Volgens de vrouw is de inkomensvermindering van de man wel degelijk aan hemzelf te wijten, omdat de man geen enkele reden had om zijn baan op te zeggen.
Dat hij zegt er erg veel moeite mee te hebben gehad te moeten werken onder een baas in het bedrijf dat eerst het zijne was, acht zij onvoldoende reden en volgens haar is de rechtbank dan ook terecht uitgegaan van het fictieve inkomen van de man van € 4084,- per maand. Van de door de man opgegeven lasten bestrijdt de vrouw de advocaatkosten en de aflossing van schulden, stellende dat de man een erfenis heeft ontvangen, waarmee deze lasten bestreden (hadden) kunnen worden, en voorts bestrijdt zij de herinrichtings- en omgangskosten, stellende dat de man deze niet gemaakt heeft.
8. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat het geërfde bedrag van € 54.454,-
(ƒ 120.000,-) voor het grootste deel is aangewend om de huwelijkse schulden af te lossen en voor een deel is belegd.
9. Ten aanzien van de inkomensvermindering overweegt het hof het volgende. Niet in geschil is dat het inkomen van de man is gedaald door diens eigen gedragingen. Het hof is van oordeel dat de man, mede in verband met zijn verplichtingen ten opzichte van de vrouw, onvoldoende noodzaak heeft aangetoond om zijn baan op te zeggen. Van belang is of de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijk inkomen te gaan verwerven en of de vrouw dit ook van hem kan vergen. De man heeft deze vraag ontkennend beantwoord: ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij zo lang als zelfstandige heeft gewerkt, inmiddels zoveel mensen kent en zodanig is ingevoerd in de (relatief kleine) branche, dat er voor bedrijven zekere gevaren kleven aan het in loondienst nemen van de man, zodat deze zich wel twee keer zullen bedenken alvorens daartoe over te gaan. Voorts heeft de man verklaard zichzelf niet geschikt te achten als manager en als verkoper zou hij evenveel verdienen als nu het geval is. Nu de man weliswaar heeft gesteld dat bedrijven hem niet in loondienst willen nemen, maar hij dat verder niet aannemelijk heeft gemaakt met bijvoorbeeld het aantonen van vergeefse sollicitaties, gaat het hof aan deze stelling voorbij en is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de inkomensdaling die zich bij de man heeft voorgedaan, onherstelbaar is. Het hof acht de man in staat, gelet op zijn leeftijd en gezondheid, in loondienst of met zijn eigen bedrijf, zich opnieuw het inkomen te verwerven dat de man de laatste twee jaar van het huwelijk had. De inkomensvermindering kan in beginsel dan ook buiten beschouwing blijven.
10. Ten aanzien van de lasten overweegt het hof het volgende. Onder 5. heeft het hof overwogen dat bij het bepalen van de behoefte van de vrouw rekening zal worden gehouden met de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning, aangezien de woning door de vrouw wordt bewoond en deze lasten redelijkerwijs voor haar rekening zullen komen. Daaruit vloeit voort dat bij het bepalen van de draagkracht van de man er met de hypotheeklasten geen rekening zal worden gehouden. Dit geldt ook voor de door de man opgevoerde omgangskosten, nu ook volgens de man omgang niet plaatsvindt en deze kosten dus niet worden gemaakt. Het hof zal voorts geen rekening houden met de opgevoerde herinrichtingskosten, nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze daadwerkelijk zijn gemaakt. Ook houdt het hof geen rekening met de aflossing van schulden, aangezien het hof van oordeel is dat de man met de erfenis alle schulden had kunnen afbetalen, en de opgevoerde advocaatkosten tenslotte blijven buiten de draagkrachtberekening, omdat dit naar het oordeel van het hof geen noodzakelijke last is die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting.
Behalve met de overige financiële gegevens als onder de vaststaande feiten vermeld, zal het hof ook rekening houden met de WAZ-premie, die door de vrouw ter terechtzitting uitdrukkelijk niet langer is betwist, en met € 97,- premie ziektekostenverzekering, minus nominale premie.
11. Indien de inkomensvermindering buiten beschouwing wordt gelaten, is daarvan het resultaat dat de man bij voldoening van de partneralimentatie, zoals deze volgt uit een draagkrachtberekening waarbij wordt uitgegaan van een fictief bruto maandinkomen van
€ 4084,- en rekening is gehouden met de lasten van de man zoals hierboven onder 10. is weergegeven, feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn eigen bestaan te voorzien en zijn totale inkomen zelfs beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm zakt. Feitelijk, uitgaande van een netto bedrijfsresultaat van € 29.982,- en rekening houdend met de lasten van de man zoals hierboven onder 10. is weergegeven, laat dit inkomen van de man naar het oordeel van het hof een alimentatie voor de vrouw toe van € 1000,- per maand. Het hof zal daarom, mede gelet op de behoefte van de vrouw, de door de man te betalen alimentatie bepalen op € 1000,- per maand. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd. De eventueel tot op heden door de man aan de vrouw teveel betaalde alimentatie hoeft naar het oordeel van het hof, gelet op het consumptief karakter ervan, door de vrouw niet te worden terugbetaald.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de hoogte van het bedrag aan alimentatie voor de vrouw en in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de ali-mentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van [datum] op € 1000,- per maand, wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;
bepaalt dat de vrouw eventueel teveel betaalde alimentatie niet behoeft terug te betalen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, De Bruijn-Lückers en Van der Burght, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 13 augustus 2003.