GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
30 juli 2003
nummer BK-02/00730
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 99.781.
1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 mei 2003, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Het Hof heeft op 21 mei 2003 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 27 mei 2003 ter post bezorgd. Op 16 juni 2003 is van de zijde van belanghebbende een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 43,50 is tijdig voldaan.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende was het gehele jaar 1998 in dienstbetrekking werkzaam bij A B.V. In verband met het verrichten van deze werkzaamheden is aan hem dat gehele jaar een personenauto ter beschikking gesteld. De cataloguswaarde van de auto bedraagt ƒ 109.099. Belanghebbende heeft de auto in dat jaar voor meer dan 1.000 kilometer gebruikt voor privé-doeleinden. De forfaitaire bijtelling ter zake van het privé-gebruik bedraagt twintig percent.
3.2. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 heeft belanghebbende de bijtelling ter zake van het privé-gebruik beperkt tot de periode van 3 augustus tot en met 31 december 1998. Het aangegeven belastbare inkomen bedraagt ƒ 86.931.
3.3. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de bijtelling voor het privé-gebruik berekend over het gehele jaar en het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 99.781.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de bijtelling ter zake van het privé-gebruik van de auto op grond van het gelijkheidsbeginsel kan worden beperkt tot de periode van 3 augustus tot en met 31 december 1998, waarbij het geschil zich toespitst op de vraag of het in het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 1997, nr. 31 312, BNB 1997/160, bedoelde beleid op 17 maart 1997 is ingetrokken. Belanghebbende beantwoordt deze laatste vraag ontkennend en stelt dat het in het voornoemde arrest bedoelde beleid eerst op 3 augustus 1998, de dag van het aantreden van het Tweede Paarse Kabinet, is ingetrokken. De Inspecteur heeft de laatste vraag bevestigend beantwoord.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 86.931.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Met betrekking tot de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 van belanghebbende heeft dit Hof in zijn uitspraak van 24 november 2000, nr. 99/01450, geoordeeld dat de inhoud van de brief van de staatssecretaris van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 17 maart 1997, nr. DB97/1160M (V-N 1997/1305), geen andere conclusie toelaat dan dat het daarin omschreven beleid, dat tot dan toe werd gevoerd ten aanzien van bewindslieden met betrekking tot het privé-gebruik van dienstauto's, uiterlijk met ingang van die datum is ingetrokken. Voorts heef het Hof geoordeeld dat het niet aannemelijk acht dat de bewindslieden toen niet allen op de hoogte waren van die intrekking.
6.2. In cassatie heeft de Hoge Raad (Hoge Raad 29 maart 2002, nr. 36 753) geoordeeld dat de door belanghebbende voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat zulks, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, onder verwijzing naar Hoge Raad 24 januari 2002, nr. 35 604, BNB 2001/292, geen nadere motivering behoeft, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6.3. In het licht van het onder 6.2 weergegeven oordeel van de Hoge Raad acht het Hof het onder 6.1 gegeven oordeel van het Hof juist en maakt dat oordeel dan ook tot de zijne.
6.4. Belanghebbende heeft overigens geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die het beroep op het gelijkheidsbeginsel doen slagen. Het Hof is mitsdien van oordeel dat de Inspecteur de bijtelling ter zake van het privé-gebruik van de auto terecht niet heeft beperkt tot de periode van 3 augustus tot en met 31 december 1998.
6.5. Op grond van al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld op 30 juli 2003 door mr. Biemond, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier drs. Bravenboer, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 21 mei 2003.
Aangetekend aan
Partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.