Uitspraak : 27 augustus 2003
Rekestnummer : 87-D-03
Rekestnr. rechtbank : 45399/FA RK 02-8056
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in [appellant]ellant]ellant]
wonende te Groningen,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant],
procureur mr. E. Grabandt,
[verweerder],
wonende te Zwijndrecht,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. S.F. van der Valk.
[appellant] is op 4 februari 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Dordrecht van 6 november 2002.
De vader heeft op 18 maart 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van [appellant] zijn bij het hof op 18 maart 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 juli 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [appellant], bijgestaan door mr. L. Hugenholtz, advocate te Groningen, mr. F.C. Frederiks, advocate te Zwijndrecht namens de vader. De vader is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vas[appellant]ellant] is op [geboortedatum] geboren uit [de vrouw], hierna te noemen, de moeder. De vader he[appellant]ellant] erkend en zij is vervolgens gewettigd door het huwelijk van de vader en de moeder.
Bij vonnis van 9 december 1986 van de rechtbank te Groningen is tussen de vader en de moeder de echtscheiding uitgesproken, welk vonnis in ingeschreven op 31 december 1986.
Bij beschikking van de recht-bank te Groningen van 19 oktober 1987 is de door de vader te betalen kinderalimentatie bepaald op ƒ 199,- per maand. Met ingang van 2002 bedraagt die in 1987 vastgestelde kinderalimentatie als gevolg van de wettelijke verhogingen € 129,11 per maand.
Op 6 augustus 2002 heeft de vader de rechtbank te Dordrecht verzocht - met wijziging van de beschikking van 19 oktober 1987 en uitvoerbaar bij voorraad - de aan [appellant] te betalen bijdrage ten laste van de vader, met ingang van 1 januari 1992, vast te stellen op nihil, alsmede te bepalen dat de eventuele alimentatieachterstand op nihil wordt gesteld. [appellant] heeft tegen dit inleidende verzoek geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is - met wijziging van de beschikking van 17 oktober 1987 ( het hof leest: 19 oktober 1987) en uitvoerbaar bij voorraad - de bijdrage met ingang van 1 september 2002 bepaald op nihil. Tevens is hetgeen de vader over de periode van 1 januari 1992 tot 1 september 2002 aan [appellant] verschuldigd was vastgesteld op hetgeen over deze periode feitelijk door de vader is betaald of op hem is verhaald.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage voor de thans jong-meerderjarige [appellant].
2. [appellant] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende te bepalen dat de kinderalimentatieplicht van de vader na 31 december 1991 ongewijzigd blijft voortbestaan tot 1 september 2002, waarbij de hoogte van de door de vader te betalen onderhoudsbijdrage voor [appellant] overeenkomt met hetgeen door de rechtbank te Groningen in 1987 is vastgesteld, met indexeringen, dan wel een onderhoudsbijdrage over genoemde periode vast te stellen als het hof zal bepalen en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen. De vader bestrijdt haar beroep.
3. [appellant] maakt bezwaar tegen de beslissing van de rechtbank dat de onderhoudsplicht van de vader met terugwerkende kracht over een periode van 10 jaar beperkt blijft tot hetgeen over de periode van 1 januari 1992 tot 1 september 2002 aan kinderalimentatie is voldaan of op hem is verhaald op grond van verminderde draagkracht per 1 januari 1992.
In de eerste plaats acht [appellant] het onbegrijpelijk dat de vader, zou hij al te weinig draagkracht hebben, dat pas na 10 jaar ontdekt heeft. Het lag op de weg van de vader in een eerder stadium een wijzigings-of nihilstellingsverzoek in te dienen. Een zodanig laat reageren dient niet voor rekening van [appellant] te komen. In de tweede plaats betwist [appellant] dat de vader over de periode 1 januari 1992 tot 1 september 2002 onvoldoende draagkracht zou hebben om de opgelegde bijdrage bij beschikking van 19 oktober 1987 met indexeringen te voldoen.
4. De vader stelt het volgende. Sinds december 1990 is hij arbeidsongeschikt met als gevolg een zodanige daling van zijn inkomsten dat hij geen draagkracht meer heeft om een alimentatie te voldoen. Sinds zijn arbeidsongeschiktheid is hij zijn alimentatieplicht niet meer regelmatig nagekomen. De vader heeft zich niet gerealiseerd dat hij een wijziging c.q. nihilstelling van de alimentatie per december 1990 had moeten verzoeken. Volgens opgave van het LBIO van 23 september 2002 heeft de vader, ondanks het ontbreken van draagkracht, sinds december 1990 tot heden in totaal aan alimentaties ( inclusief indexering en incassokosten) € 6.979,62
betaald. Pas toen de vader in juli 2002 een brief ontving van het LBIO heeft hij een wijzigingsverzoek ingediend. De vader meent dat van hem niet kan worden verlangd dat er over de periode vanaf 1990 nog meer op hem verhaald wordt. Voorts ontkent de vader de behoefte van de dochter aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie sinds zij 16 jaar is, derhalve sinds juli 1999. De vader merkt nog op dat sinds zijn arbeidsongeschiktheid zijn inkomsten en lasten geen noemenswaardige wijzigingen hebben ondergaan.
de periode 1 januari 1992 tot [datum]
5. [appellant] is geboren op [geboortedatum] en is dus (jong)meerderjarig geworden op [datum] In verband met haar minderjarigheid in de periode 1 januari 1992 tot 5 juli 2001 is [appellant] in beginsel niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. Gelet op het feit dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het feit dat de moeder in eerste aanleg als belanghebbende en niet [appellant] had moeten worden aangemerkt over voornoemde periode, ziet het hof om die reden toch grond om [appellant] ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Nu het verzoek in eerste aanleg tegen de moeder had moeten worden gericht, zal het hof alsnog de vader in zijn inleidende verzoek met betrekking tot de periode 1 januari 1992 tot 5 juli 2001 niet-ontvankelijk verklaren.
de periode [datum] tot 1 september 2002
6. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode [datum] tot 1 september 2002 nog behoefte heeft aan een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie. Voor wat betreft de bepaling van de behoefte van [appellant], sluit het hof aan bij de tabel die Informatie Beheer Groep te Groningen hanteert met betrekking tot maandbudgetten voor studerende kinderen. Volgens deze tabel heeft een thuiswonende, ziekenfondsverzekerde student, in 2001 en 2002 een bedrag van ruim € 400,- per maand nodig voor levensonderhoud en studie. [appellant] woont bij de moeder. Sinds zomer 1999 volgt zij een kappersopleiding en vanaf die tijd is [appellant] gaan werken als leerlingkapster. Weliswaar heeft [appellant] verschillende lasten, zoals studiekosten ( € 920,- per jaar), kleding en schoenen (€ 100,- per maand) en een bijdrage in de huur ( €150,- per maand), welke bedragen niet zijn betwist , hetgeen neerkomt op gemiddeld € 327,- per maand voor 2001 ( en € 335,- voor 2002), doch daar staat tegenover dat zij in 2001, respectievelijk in 2002, blijkens de overgelegde jaaropgaven € 7.694,- bruto en € 6.334,- bruto per jaar heeft verdiend in het kader van het leerlingstelsel. Gelet op haar inkomsten is het hof van oordeel dat deze zodanig zijn dat deze de behoefte dekken en dat [appellant] aldus in haar eigen kosten van levensonderhoud en studie heeft kunnen voorzien.
7. Op het nog namens [appellant] ter zitting naar voren gebrachte dat er aan de zijde van de vader geen sprake is van wijziging van omstandigheden gaat het hof niet in, nu dit tardief is aangevoerd en bovendien in strijd is met een goede procesorde.
8. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Zoals onder 5. overwogen zal de vader alsnog in zijn inleidende verzoek niet-ontvankelijk verklaard worden over de periode 1 januari 1992 [datum] Met ingang van [datum] zal de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie op nihil worden bepaald.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschik-ken-de:
verklaart de vader, voor zover dit betreft de periode 1 januari 1992 tot [datum], alsnog niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik-king van de rechtbank van 19 oktober 1987 - de door de vader aan [appellant] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie met ingang van [datum] op nihil;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Labohm en Van der Burght, bijge-staan door A. Snel als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 27 augustus 2003.