ECLI:NL:GHSGR:2003:AK3768

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/259
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bruijn-Lückers
  • A. Kok
  • T. Tanja-van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering teveel betaalde alimentatie na beëindiging alimentatieverplichting door samenwoning

In deze zaak gaat het om de terugvordering van teveel betaalde alimentatie door de man aan de vrouw, nadat de rechtbank had beslist dat de alimentatieverplichting van de man was geëindigd wegens de samenwoning van de vrouw. De vrouw, appellante in deze zaak, heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg. De eerste grief betreft de stelling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vordering van de man moet worden opgevat als een beroep op het gezag van gewijsde van een eerdere beschikking van het hof. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de man een beroep doet op het gezag van gewijsde, aangezien de eerdere beschikking van het hof en de rechtbank in kracht van gewijsde zijn gegaan.

De tweede grief van de vrouw betreft het bewijsaanbod dat door de rechtbank is gepasseerd. Het hof oordeelt dat de rechtbank dit terecht heeft gedaan, omdat het bewijsaanbod betrekking had op een beslissing die al gezag van gewijsde had. De derde en vierde grief van de vrouw zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de man onverschuldigd aan de vrouw een bedrag van fl. 60.800,- heeft betaald. De vrouw stelt dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis tot betaling van alimentatie, maar het hof oordeelt dat de alimentatieverplichting is geëindigd op het moment dat de vrouw is gaan samenwonen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in hoger beroep. De vrouw is op alle punten in het ongelijk gesteld, en het hof wijst het verzoek van de man om de procureur van de vrouw in de kosten te veroordelen af, omdat de nieuwe procesregels van toepassing zijn en dit verzoek niet ontvankelijk is. De uitspraak is gedaan op 5 maart 2003.

Uitspraak

Uitspraak : 5 maart 2003
Rolnummer : 02/259
Rol.nr rb. : 01/88
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
A r r e s t
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te Westkapelle, gemeente Veere,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.L. Kleyn,
tegen
[de man],
wonende te Borsele,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. R. W. de Vos van Steenwijk
HET GEDING
Bij exploot van 17 januari 2002 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 december 2001, door de recht-bank te Middelburg tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be-stre-den vonnis heeft ver-meld.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw vier grie-ven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grie-ven bestreden.
Op 21 februari 2003 is de zaak bepleit, namens de vrouw door mr. Maat, advocaat te Middelburg en namens de man door mr. van Es, advocaat te Goes.
Het hof wijst arrest op het griffiedossier
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. In haar eerste grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen en beslist dat de vordering van de man niet anders kan worden opgevat als een beroep op het gezag van gewijsde van de beschikking van het hof van 12 juli 2000. Nu dit gezag van gewijsde niet ambtshalve mag worden toegepast, heeft de rechtbank ten onrechte het beroep van de man gelezen als een beroep op het gezag van gewijsde.
In zijn beschikking van 12 juli 2000 heeft het hof de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 30 september 1998 bekrachtigd, waarbij de alimentatie verplichting van de man per 1 juli 1995 is beëindigd. In dit geding is onbetwist dat nu tegen die beschikking geen cassatie is ingesteld en de cassatietermijn reeds lang verstreken is de beschikking van het hof en derhalve ook de beschikking van de rechtbank in kracht van gewijsde zijn gegaan. Uit hoofde van voornoemde uitspraken vordert de man de te veel betaalde alimentatie terug. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de stellingen van de man niet anders kunnen worden gelezen dan dat hij een beroep op het gezag van gewijsde van voormelde uitspraken doet. Grief 1 faalt derhalve.
3. In haar tweede grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte haar bewijsaanbod heeft gepasseerd.
Nu het bewijsaanbod van de vrouw nog steeds betrekking heeft op de in de beschikking van dit hof van 12 juli 2000 reeds bekrachtigde beslissing dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd, welke beschikking als gezegd gezag van gewijsde heeft, heeft de rechtbank terecht het bewijsaanbod van de vrouw gepasseerd.
4. In haar derde en vierde grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man onverschuldigd aan de vrouw ten titel van alimentatie heeft betaald een bedrag van fl. 60.800,- en dat de rechtbank door te bepalen dat de hele vordering van de man toewijsbaar is zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de regels van redelijkheid en billijkheid.
De vrouw voert daartoe aan dat de alimentatie is betaald op grond van een natuurlijke verbintenis en dat de vrouw die op bijstandsniveau leeft door de beslissing van de rechtbank in een financieel onhoudbare positie geraakt.
Nu de hoogte van de vordering van de man ad fl. 60.800,- niet door de vrouw is betwist en het hof heeft beslist dat de onderhoudsverplichting van de man is geëindigd op 1 juli 1995 wegens samenwoning in de zin van artikel 1:160 BW heeft de rechtbank terecht de vordering van de man toegewezen. Van een natuurlijke verbintenis tot betaling over de periode vanaf 1 juli 1995 is, anders dan de vrouw doet betogen, geen sprake. De verzorgingsplicht na ontbinding van het huwelijk neemt immers een einde (onder meer) op het moment dat de alimentatiegerechtigde met een ander gaat samenwonen als waren zij gehuwd. Ook de redelijkheid en billijkheid brengen niet met zich mee dat de vrouw het teveel betaalde niet hoeft terug te betalen. De enkele omstandigheid dat zij, naar zij stelt, niet in staat is om het onverschuldigd betaalde terug te betalen, brengt niet mee dat toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis moet worden be-krach-tigd. Nu de vrouw op alle punten in het ongelijk is gesteld zal het hof haar in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordelen. Tijdens het pleidooi heeft de advocaat van de man nog verzocht de procureur dan wel de advocaat van de vrouw zelf in de kosten van de procedure te veroordelen, nu deze volstrekt nodeloos procedures voert tegen de man. Nu deze procedure aanhangig is gemaakt op 17 januari 2002 is het nieuwe procesrecht van toepassing. Artikel 245 Rv geeft slechts in beperkte gevallen de mogelijkheid de procureur van een partij in de proceskosten te veroordelen. De rechter heeft niet meer de bevoegdheid de procureur persoonlijk in de kosten te veroordelen, als hij van mening is dat dermate onoordeelkundig is opgetreden dat het onbillijk zou zijn dat diens cliënt de kosten moet dragen. Het hof zal de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt het vonnis door de rechtbank te Middelburg tussen de partijen op 5 december 2001 gewezen;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in hoger be-roep, aan de zijde van de man tot deze uitspraak begroot op € 1713,-, gespeci-ficeerd als volgt:
- € 715,- vastrecht,
- € 998,- salaris procureur;
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek de procureur van de vrouw in de kosten te veroordelen.
Dit arrest is gewezen door mrs. de Bruijn-Lückers, Kok en Tanja-van den Broek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.