ECLI:NL:GHSGR:2003:AK4565

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Bk-02/03989
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Schuurman
  • J. Holdert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afvalstoffenheffing 2002 en de inzamelingsplicht in relatie tot het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel

Op 25 juni 2003 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak van X. te Z. tegen de gemeente Delft, betreffende de afvalstoffenheffing voor het jaar 2002. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 juni 2003, waarbij beide partijen aanwezig waren. De belanghebbende betoogde dat de aanslag voor afvalstoffenheffing onterecht was opgelegd, gezien de geringe hoeveelheid afval die hij produceerde en het feit dat hij en zijn huisgenoot meer dan de helft van het jaar elders verbleven. Hij stelde dat de aanslag moest worden opgelegd naar het tarief voor eenpersoonshuishoudens, verwijzend naar een brochure van de gemeente Delft.

Het Gerechtshof oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd. Het hof stelde vast dat er meer dan één persoon op het adres was ingeschreven en dat er een verplichting tot inzameling van huishoudelijke afvalstoffen bestond. De argumenten van de belanghebbende werden verworpen, waarbij het hof benadrukte dat de onderworpenheid aan de afvalstoffenheffing niet afhankelijk is van de daadwerkelijke hoeveelheid afval die wordt aangeboden. De belastingrechter heeft slechts beperkte toetsingsbevoegdheid ten aanzien van de tarieven die door de gemeente worden gehanteerd.

Het hof concludeerde dat de tariefstelling niet onredelijk of willekeurig was en dat de argumenten van de belanghebbende niet opgingen. De verwijzing naar de brochure werd ook verworpen, omdat daarin was vermeld dat er geen rechten aan ontleend konden worden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, zonder veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Schuurman, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier mr. Holdert.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
zevende enkelvoudige belastingkamer
25 juni 2003
nummer BK-02/03989
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X. te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Delft (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2002.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende betoogt dat, gelet op de (zeer) geringe hoeveelheid door hem aangeboden afval en op het feit dat hij en zijn huisgenoot meer dan de helft van het jaar elders verblijven, de aanslag moet worden opgelegd naar het tarief voor eenpersoonshuishoudens. Hij heeft in dat verband mede verwezen naar de, kennelijk door de gemeente Delft uitgegeven, brochure "Gemeentelijke Belastingen 2002".
2. Vaststaat dat in de gemeentelijke basisadministratie op het onderhavige adres meer dan een persoon staat ingeschreven, dat sprake is van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt, dat in het perceel geregeld huishoudelijke stoffen kunnen ontstaan en dat het perceel door belanghebbende en zijn huisgenoot feitelijk wordt gebruikt. Hiervan uitgaande is de aanslag, gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening, terecht opgelegd.
3. Voor de onderworpenheid aan de afvalstoffenheffing is slechts van belang dat ten aanzien van het perceel een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt, welke vraag hierboven bevestigend is beantwoord; niet van belang is of, en zo ja in welke mate, belanghebbende daadwerkelijk gebruik maakt van die inzameling (vgl. Hoge Raad 19 oktober 1983, nr. 21.882, gepubliceerd in BNB 1983/320). Evenmin is van belang in welke mate in het perceel daadwerkelijk huishoudelijke afvalstoffen ontstaan of dat de woning slechts een gedeelte van het jaar wordt bewoond (vgl. Hoge Raad 30 mei 2001, nr. 36.047, gepubliceerd in BNB 2001/303).
4. Blijkens hoofdstuk I van de bij de Verordening behorende Tarieventabel is het tarief van de afvalstoffenheffing voor meerpersoonshuishoudens hoger dan het tarief voor eenpersoonshuishoudens. Aan dit tariefsverschil ligt, naar de Inspecteur onweersproken heeft gesteld, ten grondslag de opvatting dat meerpersoonshuishoudens doorgaans meer afval produceren dan eenpersoonshuishoudens. Voorts heeft de Inspecteur, eveneens onweersproken, betoogd dat de tariefsdifferentiatie om redenen van doelmatigheid en uitvoerbaarheid tot dit onderscheid is beperkt. Niet kan worden gezegd, mede gelet op de op dit punt aan de gemeentelijke wetgever toekomende ruime beoordelingsvrijheid, dat deze redengeving iedere redelijkheid ontbeert.
5. De toetsing door de belastingrechter van de door de gemeente gehanteerde tarieven voor de afvalstoffenheffing is beperkt. Voor diens ingrijpen is slechts plaats indien de tariefstelling leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing waarop de wetgever met het toekennen aan de gemeenten van de bevoegdheid tot het heffen van afvalstoffenheffing niet het oog kan hebben gehad. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen is van een dergelijke onredelijke en willekeurige belastingheffing geen sprake. De enkele omstandigheid dat belanghebbende in relatie tot de door hem aangeboden hoeveelheid afval een verhoudingsgewijs hoog bedrag aan afvalstoffenheffing betaalt, doet daaraan niet af.
6. Voorzover belanghebbende bedoelt een beroep te doen op artikel 9 van de Verordening faalt het beroep, aangezien dat artikel slechts ziet op situaties van vestiging in of vertrek uit de gemeente Delft, welke situaties zich in casu niet voordoen.
7. Voorzover belanghebbendes verwijzing naar de vorengenoemde brochure moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel, faalt het beroep eveneens, nu de Inspecteur onweersproken heeft aangevoerd dat in die brochure is vermeld dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend.
8. Op grond van al het vorenoverwogene moet het beroep ongegrond worden geoordeeld. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 25 juni 2003 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Holdert.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.