ECLI:NL:GHSGR:2003:AL3143

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/00570
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • J. Stille
  • M. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een beding in het kader van de vereffening van een algehele gemeenschap van goederen

In deze zaak gaat het om de uitleg van een beding dat is overeengekomen in het kader van de vereffening van een algehele gemeenschap van goederen tussen een vrouw en een man, die gehuwd waren. De vrouw, hierna aangeduid als appellant, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de rechtbank de interpretatie van de man volgde. De vrouw en de man waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en hadden afspraken gemaakt over de verdeling van lijfrenteverzekeringen. De vrouw stelde dat zij recht had op de helft van het uitgekeerde bedrag van de Aegon-lijfrenteverzekering, terwijl de rechtbank oordeelde dat zij slechts recht had op een veel lager bedrag en dat zij een terugbetaling aan de man diende te doen.

De vrouw heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd en volhard in haar standpunt dat de tekst van het beding geen andere interpretatie toelaat dan dat zij recht heeft op de helft van het uitgekeerde bedrag. Het hof heeft vastgesteld dat de man inmiddels was overleden en dat de erven verstek hadden laten gaan. Na beoordeling van de grieven van de vrouw, concludeerde het hof dat de vordering van de vrouw niet onrechtmatig of ongegrond was. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van de man in eerste aanleg alsnog afgewezen. Tevens heeft het hof besloten om de kosten van het geding te compenseren, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen op 8 januari 2003 door de rechters A. van den Wildenberg, J. Stille en M. Labohm, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting, in aanwezigheid van griffier mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill.

Uitspraak

Uitspraak : 8 januari 2003
Rolnummer : C02/00570
Rol.nr rb. : 01.2314
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
A r r e s t
in de zaak van:
[belanghebbende],
wonende te Zoetermeer,
appellant,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. W. Taekema,
tegen
[benadeelde partij],
woonplaats gekozen hebbende te Leiden ten kantore van de
advocaat en procureur mr. W.K. van Duren ,
geïntimeerden,
niet verschenen.
HET GEDING
Bij exploot van 17 mei 2002 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 februari 2002, door de recht-bank te 's-Gravenhage tussen de vrouw als gedaagde en [benadeelde partij], hierna te noemen: de man, als eiser gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be-stre-den vonnis heeft ver-meld.
Tegen de geïntimeerden is verstek verleend.
Bij memorie van grieven (met producties) heeft de vrouw zes grie-ven aangevoerd.
De vrouw heeft haar procesdossier aan het hof over-ge-legd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vrouw en de man zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. In het kader van de vereffening van de ontbonden gemeenschap zijn de man en de vrouw volgens het proces-verbaal van comparitie van 18 september 1998 overeengekomen:
1. Lijfrenteverzekering Axa Leven, polisnummer N 0189808 en Lijfrenteverzekering Aegon, polisnummer L10041336:
Beide partijen hebben op het moment dat deze verzekeringen tot uitkering komen ieder recht op de helft van de alsdan uit te keren bedragen."
Op de polis van de Aegon, polisnummer L10041336 is inmiddels een bedrag van ƒ155.288,- uitgekeerd, waarvan de helft, te weten ƒ77.644,- aan de vrouw.
De onderhavige procedure betreft de uitleg van voormeld beding. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de interpretatie van de man gevolgd, nl. dat de tijdens het huwelijk opgebouwde poliswaarde bij helfte verdeeld dient te worden en de vrouw derhalve slechts recht heeft op 1/13 deel van de poliswaarde ofwel ƒ5.972,- en dat zij derhalve een bedrag van ƒ71.672,00 of €32.523,- terug dient te betalen. Voorts is de vrouw veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding.
Nog voordat de rechtbank uitspraak had gedaan (maar nadat de conclusiewisseling en de enquête en contra-enquête was gesloten) is de man overleden. De erven hebben in hoger beroep verstek laten gaan.
De grieven van de vrouw kunnen aldus worden samengevat, dat zij in hoger beroep volhoudt, dat de aangehaalde tekst van het beding geen andere interpretatie toelaat, dan dat zij recht heeft op de helft van het uitgekeerde bedrag en dus niets aan (de erven van) de man hoeft terug te betalen, weshalve zij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing alsnog van de vordering van de man in eerste aanleg.
Nu de vordering in hoger beroep van de vrouw het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, dient deze te worden toegewezen. Het bestreden vonnis dient derhalve te worden vernietigd en de vordering in eerste aanleg alsnog te worden afgewezen. Het hof zal een kostenveroordeling van geïntimeerden achterwege laten, nu zij de procedure van de erflater niet hebben overgenomen.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt het vonnis door de rechtbank te 's-Gravenhage tussen de vrouw en de man op 20 februari 2002 gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoen-de:
wijst de vordering van de man alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Wildenberg, Stille en Labohm en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2003, in tegenwoordigheid van mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier.