ECLI:NL:GHSGR:2003:AL3144

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1353
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Gerretsen-Visser
  • C. de Bruijn-Lückers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inning van ouderbijdrage door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om de inning van een ouderbijdrage door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Het hof behandelde het hoger beroep van het LBIO tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de moeder was veroordeeld in de kosten van de procedure. Het LBIO stelde dat de moeder te laat had gereageerd op verzoeken om informatie die essentieel waren voor de vaststelling van de ouderbijdrage. De moeder had pas na ontvangst van een dwangbevel de benodigde gegevens overgelegd, wat volgens het LBIO had geleid tot onnodige kosten voor de procedure. De moeder daarentegen betwistte de claims van het LBIO en stelde dat het LBIO ten onrechte als de in het ongelijk gestelde partij was veroordeeld.

Het hof oordeelde dat de moeder niet tijdig had gereageerd op de verzoeken van het LBIO en dat zij daardoor de kosten van de procedure over zichzelf had afgeroepen. Het hof concludeerde dat het LBIO niet de in het ongelijk gestelde partij was, aangezien het pas tijdens de procedure ontdekte dat de moeder geen kinderbijslag had ontvangen, wat invloed had op de vordering. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de moeder in de kosten van het geding in beide instanties.

De uitspraak werd gedaan op 15 januari 2003, waarbij het hof de kosten aan de zijde van het LBIO op nihil begrootte, omdat het LBIO geen specificatie van de kosten had overgelegd. De beslissing benadrukt het belang van tijdige communicatie en het verstrekken van relevante informatie in juridische procedures.

Uitspraak

Uitspraak : 15 januari 2003
Rolnummer : 01/1353
Rol.nr rb. : 00537
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
A r r e s t
in de zaak van:
HET LANDELIJK BUREAU INNING ONDERHOUDSBIJDRAGEN,
rechtspersoon volgens art. 2 lid 2 van de Wet van 23 maart 1995 houdende regeling van de organisatie belast met de inning van onderhoudsbijdragen voor kinderen en met de vaststelling en inning van ouderbijdragen voor jeugdhulpverlening,
gevestigd te Gouda,
appellant,
hierna te noemen: het LBIO,
procureur mr. A. Schippers,
tegen
[verweerster],
wonende te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. F.J. Kremer.
HET GEDING
Bij exploot van 12 november 2001 is het LBIO in hoger beroep gekomen van het vonnis van 29 augustus 2001, door de recht-bank te 's-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank te
's-Gravenhage in het bestreden vonnis daaromtrent heeft ver-meld.
Bij memorie van grieven (met productie) heeft het LBIO vier grie-ven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de moeder de grie-ven bestreden.
De moeder heeft haar procesdossier aan het hof over-ge-legd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Tegen de feiten zoals in het bestreden vonnis door de rechtbank vastgesteld onder 1 is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft het LBIO bij conclusie van antwoord in oppositie (rolzitting 24 oktober 2000) meegedeeld, dat het dwangbevel tot betaling van de ouderbijdrage ten behoeve van de in een voorziening van pleegzorg geplaatste zoon van de moeder niet langer ten uitvoer gelegd zou worden. Bij het bestreden vonnis is het LBIO vervolgens als de "materieel in het ongelijk gestelde partij" veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op de datum van het vonnis aan de zijde van de moeder begroot op ƒ75,96 (incl. BTW) aan verschotten en ƒ1.460,- aan salaris procureur. Bij dagvaarding in hoger beroep heeft het LBIO geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot afwijzing alsnog van de vordering van de moeder en tot veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties. Het hof leest in de Memorie van Grieven echter niet dat het LBIO alsnog voornemens is het dwangbevel tot betaling van de ouderbijdrage ten uitvoer te leggen. Ook de moeder is daar blijkens de bewoordingen van de Memorie van Antwoord niet van uit gegaan. Het hof moet het er dus voor houden dat het geschil in hoger beroep beperkt is tot de vraag wie van beide partijen de proceskosten moet betalen.
3. Blijkens de vier grieven, verkort weergegeven, stelt het LBIO dat de rechtbank de moeder had moeten veroordelen in de kosten van het geding omdat de moeder ten onrechte eerst nadat zij het dwangbevel tot betaling had ontvangen de verklaring van de Sociale Verzekeringsbank aan de raadsvrouwe van de moeder, gedateerd 11 oktober 1999, waaruit blijkt dat de moeder vanaf het 2e kwartaal 1995 geen kinderbijslag heeft ontvangen ten behoeve van haar in een voorziening van pleegzorg geplaatste zoon, in het geding heeft gebracht. Zij heeft nimmer gereageerd op eerdere aanschrijvingen van het LBIO en derhalve niet tijdig inzicht gegeven in de voor de vaststelling van de ouderbijdrage van belang zijnde gegevens. Indien zij deze gegevens eerder had verstrekt, had het LBIO de vordering kwijtgescholden voordat het dwangbevel was uitgebracht, en was de procedure niet nodig geweest, aldus het LBIO.
De moeder stelt daartegen dat het kwijtscheldingsbeleid van het LBIO dateert van 1 oktober 1999, derhalve na de betekening van het dwangbevel, dat het kwijtscheldingsbeleid ook ziet op de bijkomende kosten zoals proceskosten, dat gelet op het verschil in belangen het LBIO in de kosten van het hoger beroep dient te worden veroordeeld en dat het LBIO terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten is veroordeeld.
4. Als niet of onvoldoende betwist staat vast dat de moeder nimmer heeft gereageerd op de ongedateerde beschikking ouderbijdrage van het LBIO waarbij de verschuldigde ouderbijdrage is vastgesteld op f 105,- per maand, noch heeft de moeder conform het gestelde in de brief gebruik gemaakt van de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen. De moeder heeft niet gereageerd op de aanschrijvingen van het LBIO van 23 december 1996 en van 18 december 1998. Eerst nadat de moeder een dwangbevel heeft ontvangen heeft zij de bewuste verklaring van de Sociale Verzekeringsbank overgelegd en daarmee te laat inzage gegeven in de voor de inning van de onderhoudsbijdrage van belang zijnde gegevens. Door dit stilzitten heeft de moeder de kosten van de procedures over zichzelf afgeroepen. Niet kan gezegd worden dat het LBIO de in het ongelijk gestelde partij is, nu het LBIO pas in de loop van de procedure te weten kwam dat de moeder geen kinderbijslag heeft gehad en uit dien hoofde de vordering heeft kwijtgescholden. De moeder dient dan ook in de kosten van de procedure in beide instanties te worden veroordeeld.
Hetgeen de moeder verder heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
5. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis- moet worden vernie-tigd en de moeder als de in het ongelijk gestelde partij ook in de kosten van het hoger beroep dient te worden veroordeeld. Nu het LBIO geen specificatie van de kosten van deze procedure in beide instanties heeft overgelegd, zal het hof deze kosten beramen.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt het vonnis door de rechtbank te 's-Gravenhage tussen de partijen op 29 augustus 2001 gewezen;
veroordeelt de moeder in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van het LBIO tot deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Wildenberg, Gerretsen-Visser en De Bruijn-Lückers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2003, in tegenwoordigheid van mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier.