ECLI:NL:GHSGR:2003:AL6352

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
424-H-03
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van vader in verzoek tot uithuisplaatsing en de consequenties in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 september 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoek tot uithuisplaatsing van zijn minderjarige kinderen. De vader had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, die op 25 februari 2003 had besloten om het verzoek van Jeugdzorg tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen. De vader, bijgestaan door zijn raadsman, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een machtiging te verlenen voor uithuisplaatsing van de kinderen bij hem. De moeder van de kinderen, die ook ter zitting aanwezig was, verzocht het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat Jeugdzorg niet in hoger beroep was gekomen van de bestreden beschikking en dat de vader, als belanghebbende in de eerste aanleg, ontvankelijk was in zijn hoger beroep. Echter, het hof oordeelde dat het verzoek van de vader op dezelfde grond moest worden afgewezen, omdat de machtiging tot uithuisplaatsing alleen kan worden verleend op verzoek van de gezinsvoogdij-instelling, de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Het hof merkte op dat Jeugdzorg, indien het FORA-rapport aanleiding geeft, mogelijk een nieuw verzoek tot uithuisplaatsing zal indienen bij de kinderrechter.

De beslissing van het hof was dat het verzoek van de vader tot het verlenen van een machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen werd afgewezen. Deze uitspraak werd gedaan door de rechters M. Labohm, A. Stille en J. Kok, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Uitspraak : 24 september 2003
Rekestnummer : 424-H-03
Rekestnr. rechtbank : 195063/03-288
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[eiser]
wonende te Leeuwarden,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.A. ten Hoopen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [verweerster],
wonende te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de moeder,
2. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP
De vader is op 23 mei 2003 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 februari 2003.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 12 augustus 2003 de volgende stukken ingekomen:
- beschikking van 29 juli 2003 betreffende de verlenging ondertoezichtstelling;
- evaluatieformulier van 23 juni 2003;
- hulpverleningsplannen van de minderjarigen van juni 2003.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 4 september 2003 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 7 mei 2003 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 10 september 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.H.M. Poort en de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. E.P. Niemeijer. Namens Jeugdzorg zijn verschenen H.A. Salet, mevrouw Izaak en mevrouw De Boer. De hierna te noemen minderjarige [kind 1] is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige:
[kind 1], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind 1] en
[kind 2], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind 2], ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen. De kinderen wonen wettelijk ten huize van de vader en de moeder, doch verblijven feitelijk bij de moeder.
De kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage heeft bij beschikking van 6 augustus 2002 de minderjarigen onder toezicht gesteld van 6 augustus 2002 tot 6 augustus 2003, welke ondertoezichtstelling bij diens beschikking van 29 juli 2003 is verlengd tot 6 augustus 2004.
Op 14 februari 2003 heeft Jeugdzorg bij de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoekschrift ingediend tot machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een tehuis voor opvoeding en verzorging dan wel in een voorziening voor pleegzorg danwel in een andere verblijfplaats zoals bedoeld in artikel 1:261 lid 1 BW, te weten bij de vader.
Bij beschikking van 14 februari 2003 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging gegeven en Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een andere verblijfplaats zoals bedoeld in art. 1:261 lid 1 BW, te weten bij de vader voor de periode van 14 februari 2003 tot 26 februari 2003. Voor het overige is de verdere behandeling aangehouden tot de zitting van 25 februari 2003.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van Jeugdzorg tot machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, op grond van artikel 1:261 BW een machtiging te verlenen om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een andere voorziening, te weten bij de vader. De moeder bestrijdt zijn beroep. Zij heeft ter zitting primair verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
2. Vast staat dat Jeugdzorg niet in hoger beroep is gekomen van de bestreden beschikking, noch incidenteel appèl (ook niet ter zitting) heeft ingesteld.
3. Blijkens artikel 1:261 leden 1 en 2 BW kan eerdergenoemde machtiging slechts verleend worden op verzoek van de gezinsvoogdij-instelling, van de raad voor de kinderbescherming of op vordering van het openbaar ministerie. Zou de vader een dergelijk verzoek in eerste aanleg hebben gedaan, dan zou hij op die grond niet ontvankelijk zijn verklaard. Aangezien de vader in het geding in eerste aanleg - naar aanleiding van een desbetreffend verzoek van Jeugdzorg - belanghebbende is geworden, had hij de mogelijkheid om van de beslissing daarin in hoger beroep te komen. Hij is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep, maar zijn verzoek in hoger beroep zal op dezelfde grond moeten worden afgewezen.
4. Ten overvloede merkt het hof op dat Jeugdzorg bij monde van H.A. Salet ter zitting heeft verklaard dat, indien het binnenkort gereedkomende FORA-rapport betreffende de minderjarigen daartoe aanleiding geeft, Jeugdzorg bij de kinderrechter een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing zal indienen.
BESLISSING
Het hof:
wijst het verzoek van de vader tot het verlenen van een machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Kok, bijge-staan door Lekahena als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 24 september 2003.