ECLI:NL:GHSGR:2003:AL7719

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/01865
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Biemond
  • mr. De Fouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende en de aftrekbaarheid van verbouwingskosten voor een onderneming in een privéwoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 september 2003 uitspraak gedaan in het beroep van mevrouw X tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aftrekbaarheid van verbouwingskosten die zijn gemaakt voor een woning waarin de belanghebbende haar onderneming als binnenhuisarchitect uitoefent. De belanghebbende heeft de verbouwing van haar privéwoning, die uit drie verdiepingen bestaat, voor een totaalbedrag van ƒ 126.130 exclusief omzetbelasting uitgevoerd. De onderneming wordt gedreven vanuit de zolderverdieping van de woning, terwijl de begane grond en de eerste verdieping niet als zakelijk gebruikt worden aangemerkt.

De Inspecteur heeft de aangifte van de belanghebbende gecorrigeerd en een aanslag opgelegd, waarbij hij een deel van de verbouwingskosten als privé heeft aangemerkt. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft slechts gedeeltelijk tegemoetgekomen aan haar bezwaren. De kern van het geschil is of de correcties van de Inspecteur met betrekking tot de verbouwingskosten terecht zijn aangebracht.

Het Gerechtshof oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de begane grond en de eerste verdieping van de woning mede ten behoeve van de onderneming worden gebruikt. Het Hof wijst erop dat de kosten die specifiek betrekking hebben op een bepaalde ruimte, aan die ruimte moeten worden toegerekend. Aangezien de onderneming uitsluitend vanuit de zolderverdieping wordt gedreven, zijn de kosten voor de andere verdiepingen niet aftrekbaar. Het Hof concludeert dat de belanghebbende niet in staat is geweest om voldoende bewijs te leveren voor haar stellingen en verklaart het beroep ongegrond. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
23 september 2003
nummer BK-02/01865
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van mevrouw
X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de Belastingdienst (thans: Belastingdienst/Haaglanden/Kantoor P), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 september 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, drs. A, alsmede mr. B en C namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is sinds 1 januari 1998 zelfstandig gevestigd binnenhuisarchitect. De onderneming wordt gedreven vanuit de zolderverdieping van het privé-woonhuis van haar en haar echtgenoot. In het jaar 1998 wordt dit pand voor een totaalbedrag van ƒ 126.130 exclusief omzetbelasting verbouwd en opgeknapt.
2. Met dagtekening 26 juli 1999 heeft belanghebbende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.771. In augustus 2000 heeft belanghebbende een suppletie-aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.676. Naar aanleiding van het in oktober 2000 gehouden boekenonderzoek heeft de Inspecteur correcties aangebracht en de aanslag, met dagtekening 10 januari 2001, opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.734.
3. Na hiertegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoetgekomen en heeft hij het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 46.006.
4. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de correcties inzake de verbouwingskosten terecht zijn aangebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Belanghebbende bestrijdt niet langer, zo bleek ter zitting, de correctie inzake de aftrek premie lijfrente.
5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat alle kosten van de verbouwing van het gehele pand pro-rata-parte van het zakelijk gebruik versus het totale woonoppervlak aan de onderneming moeten worden toegerekend. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden en stelt zich op het standpunt dat reeds 34% van de kosten onmiddellijk als privé zijn aan te merken en dat van de resterende kosten een derde deel als zakelijk aangemerkt kan worden.
6. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2001, nr. 36 464, BNB 2002/58, worden de ten behoeve van de woning gemaakte onderhoudskosten als volgt behandeld. "Ingeval de kosten specifiek betrekking hebben op een bepaalde ruimte, worden deze daaraan toegerekend. Indien dit een ruimte betreft die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ter beschikking staat van de belastingplichtige en personen die behoren tot zijn huishouden in de zin van artikel 42a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, vallen de daaraan toegerekende kosten weg in het huurwaardeforfait en zijn zij derhalve niet aftrekbaar. Kosten komen daarentegen wel in aftrek indien het een ruimte betreft die hetzij uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt, hetzij mede ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt. In het laatste geval zijn de kosten aftrekbaar naar rato van het gebruik van die ruimte - naar tijd en/of naar oppervlakte - ten behoeve van de onderneming. Kosten die niet specifiek betrekking hebben op een bepaalde ruimte, worden naar rato van het deel dat de vloeroppervlakte van de zakelijk gebruikte ruimten uitmaakt van de totale vloeroppervlakte van de woning, toegerekend aan het deel van de woning dat ter beschikking staat van de onderneming, en zijn derhalve voor dat gedeelte aftrekbaar."
7. De woning bestaat uit drie verdiepingen. Vaststaat dat de onderneming wordt gedreven vanuit de zolderverdieping van de privéwoning. Naar 's Hofs oordeel heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de begane grond en de eerste verdieping een ruimte betreft die mede ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt. De omstandigheid dat de cliënten van belanghebbende gebruik maken van de trap om de zolderverdieping te kunnen bereiken en de "showroomgedachte" bij cliëntontvangst is daartoe niet voldoende. Het Hof kan belanghebbende dan ook niet volgen in haar berekeningswijze door een pro-rata-parte methode over alle kosten te hanteren.
8. Voorts heeft belanghebbende geen enkel inzicht kunnen geven in de werkzaamheden per verdieping en de daarbij behorende kosten. Belanghebbende stelt - blijkens de pleitnotitie - dat met name aan de zolderverdieping extra werkzaamheden dienen te worden verricht. Een nadere specificatie van deze kosten bleek belanghebbende desgevraagd ter zitting niet te kunnen verstrekken.
9. Het Hof acht belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, niet erin geslaagd feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de Inspecteur terzake van de verbouwingskosten een te laag bedrag als zakelijke kosten heeft aangemerkt.
10. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 23 september 2003 door mr. Biemond en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. De Fouw.
(De Fouw)
(Biemond)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.
blz. 4/4