ECLI:NL:GHSGR:2003:AL8091
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- Kok
- Duindam
- Labohm
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de waarde van onroerend goed in het buitenland in het kader van echtscheiding
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank te Middelburg. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een vonnis dat op 16 januari 2002 was gewezen. De zaak betrof de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding. De vrouw stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat partijen op 1 februari 1999 feitelijk gescheiden waren gaan leven, en dat de waarde van de voormalige echtelijke woning moest worden vastgesteld op basis van een taxatierapport van 1 juli 1999. Het hof oordeelde dat de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand, op 27 maart 2000, bepalend was voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap.
Het hof oordeelde verder dat de waarde van onroerend goed in het buitenland door het hof naar redelijkheid en billijkheid moest worden vastgesteld, omdat een taxatie vanuit Nederland een complexe en kostbare aangelegenheid was. De vrouw had vier grieven aangevoerd, waarvan het hof er verschillende gegrond verklaarde. Het hof stelde de waarde van de onroerende zaak vast op ƒ 18.200,-, door de waarden van de man en de vrouw te middelen. Het hof besloot dat partijen zich moesten uitlaten over de benoeming van deskundigen voor de taxatie van de onroerende zaak.
De uitspraak werd gedaan op 23 juli 2003, waarbij het hof de zaak aanhield voor verdere beslissingen en tussentijdse cassatie uitsloot. De uitspraak werd gedaan door de rechters Kok, Duindam en Labohm.