ECLI:NL:GHSGR:2003:AL8192

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
687-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Duindam
  • A. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • P. Pannekoek-Dubois
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 1:25c BW in het kader van vervangende geboorteakte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 september 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van een man om een vervangende geboorteakte. De man, die sinds januari 1997 in Nederland verblijft en in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning, had de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht om de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten een vervangende akte van geboorte op te maken. De rechtbank had de man echter niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De man stelde dat er nooit een geboorteakte voor hem was opgemaakt, waardoor hij essentiële gegevens zoals zijn geboorteplaats en familienaam niet kon overleggen. Hij had de akte nodig om in het huwelijk te kunnen treden en een paspoort aan te vragen. In hoger beroep betoogde de man dat de rechtbank hem ten onrechte niet in zijn verzoek had ontvangen, ondanks dat hij niet strikt tot de categorie personen behoort die rechtmatig verblijf houdt op grond van de Vreemdelingenwet.

Het hof oordeelde dat artikel 1:25c, lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek niet naar analogie kon worden toegepast op de man. Het hof was van mening dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat hij de benodigde documenten niet in India kon verkrijgen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de grieven van de man en tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarmee de man in zijn verzoek tot het verkrijgen van een vervangende geboorteakte niet werd ontvangen. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wet en de noodzaak voor verzoekers om aan te tonen dat zij niet in staat zijn om de benodigde documenten te verkrijgen.

Uitspraak

Uitspraak : 10 september 2003
Rekestnummer : 687-H-02
Rekestnr. rechtbank : 01-7747
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[eiser]
wonende te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.Grabandt.
Als belanghebbenden is aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam,
zetelend te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de ambtenaar.
PROCESVERLOOP
De man is op 24 september 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 juni 2002.
Bij het hof is op 20 juni 2003 een brief ingekomen van de ambtenaar, waarin hij meedeelt dat er geen gebruik zal worden gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen en dat hij niet ter terechtzitting aanwezig zal zijn.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 30 januari 2003 aanvullende stukken (het proces-verbaal van 3 juni 2002) ingekomen.
Op 16 juli 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. T.T. Heinrici , advocate te Rotterdam en het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. J.P. Wittop Koning. De ambtenaar is, zoals aangekondigd, niet ter zitting verschenen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Op 14 december 2001 heeft de man de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht om de ambtenaar te gelasten een vervangende akte van geboorte ten behoeve van hem op te maken.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van zijn geboortegegevens.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij alsnog in zijn verzoek kan worden ontvangen.
2. De man, die sinds januari 1997 in Nederland verblijft en in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning, heeft aan zijn inleidende verzoek ten grondslag gelegd dat er ten behoeve van hem nooit een geboorteakte is opgemaakt en dat hij derhalve een dergelijke akte niet over kan leggen, omdat essentiële gegevens zoals zijn geboorteplaats en familienaam onbekend zijn. De man heeft gesteld een dergelijke akte onder meer nodig te hebben om in het huwelijk te kunnen treden en een paspoort aan te kunnen vragen.
3. Hoewel de man erkent dat hij strikt genomen niet kan worden gerekend tot de categorie personen die rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8 onder c en d van de Vreemdelingenwet 2000, als bedoeld in artikel 1:25c lid 1 sub b BW, stelt hij in hoger beroep dat de rechtbank hem - gelet op de wetsgeschiedenis - toch in zijn verzoek had moeten ontvangen. De man meent dat de rechtbank aansluiting had moeten zoeken bij de bedoeling van de wetgever, namelijk dat degenen die door Nederland zijn toegelaten als vluchteling, eveneens van de regeling van artikel 1:25c BW gebruik kunnen maken, temeer nu de man als vluchteling Nederland is ingereisd en eerst na de asielfase de beschikking kreeg over een reguliere verblijfsvergunning, een verblijfsdocument type II. Door het niet toepassen van voornoemd artikel zou de man van het verkrijgen van een vervangende geboorteakte worden uitgesloten, terwijl dat artikel bij uitstek bedoeld is voor personen als hij.
4. De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de grieven van de man en derhalve tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, subsidiair tot onderzoek en aanhouding van de zaak. Ter zitting heeft de advocaat-generaal de conclusie van het openbaar ministerie aan het hof en aan de man overgelegd.
5. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust, temeer nu de man heeft erkend dat hij strikt genomen niet kan worden gerekend tot de categorie personen die rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8 onder c en d van de Vreemdelingenwet 2000, als bedoeld in artikel 1:25c lid 1 sub b BW. De man heeft, desgevraagd ter zitting, niet mee kunnen delen waarom zijn verzoek tot vluchtelingschap is afgewezen en waarom hij direct een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft gekregen. Anders dan de man is het hof van oordeel dat artikel 1:25 c lid 1 sub b BW niet naar analogie kan worden toegepast, te minder nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de benodigde documenten of vervangende documenten niet in India kan verkrijgen dan wel dat hij daartoe pogingen heeft ondernomen. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat van de categorie vreemdelingen waar de man onder valt, kan worden verlangd dat ze in het land van herkomst afschriften kunnen opvragen en dat, in ieder geval zolang niet vaststaat dat de bedoelde documenten niet in India kunnen worden verkregen, er geen aanleiding bestaat voor toepassing naar analogie van artikel 1:25c, lid 1 onder b BW.
6. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Duindam, Fockema Andreae-Hartsuiker en Pannekoek-Dubois, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 10 september 2003.