ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9042

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2-H-03
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Stille
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vereisten voor rechtsverwerking in alimentatiegeschil na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de alimentatieverplichtingen van de man aan de vrouw na hun echtscheiding zijn vastgesteld. De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 oktober 2002, waarin de rechtbank de alimentatie voor de vrouw op € 1.900,- per maand heeft vastgesteld. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend, maar heeft wel haar behoefte aan alimentatie onderbouwd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de duur van het huwelijk, de zorg voor de kinderen en de financiële situatie van beide partijen.

De rechtbank had eerder bepaald dat de man een alimentatie van ƒ 2.800,- per maand voor de vrouw moest betalen, met een aanvullende kinderalimentatie voor de jongste kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw, ondanks haar inspanningen om een inkomen te genereren, niet in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft een parttime baan als docente en heeft een 1e graads onderwijsbevoegdheid behaald, maar haar inkomen is nog steeds beperkt.

Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een aanvullende alimentatie van € 800,- netto per maand, en heeft de alimentatieverplichting van de man voor de vrouw gefaseerd afgebouwd over een periode van 5½ jaar. De man heeft verzocht om beëindiging van de alimentatieverplichting per 11 december 2007, maar het hof heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende tijd moet krijgen om haar financiële situatie te stabiliseren. De alimentatieverplichting van de man zal per 1 januari 2008 op nihil worden gesteld, en de vrouw hoeft geen terugbetaling te doen van teveel ontvangen alimentatie.

Uitspraak

Uitspraak : 3 september 2003
Rekestnummer : 2-H-03
Rekestnr. rechtbank : 02-2540
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.W. Zanoli,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.I.M. van Ede-Pas.
PROCESVERLOOP
De man is op 3 januari 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 8 oktober 2002.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 17 februari 2003 het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 10 september 2002 en op 18 juni 2003 de beschikkingen van 30 oktober 2000, 22 november 2000 en 22 december 2000 ingekomen.
Op 27 juni 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. L.M. Floris, advocate te Bunnik en de vrouw, bijgestaan door haar procureur.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de pensioengegevens van de zijde van de vrouw op 2 juli 2003 bij het hof ingekomen. Daarop is van de zijde van de man gereageerd bij brief (met bijlagen) van de procureur van de man van 16 juli 2003.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 30 oktober 2000 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage tussen de par-tijen, met elkaar gehuwd op 28 september 1978, de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 19 februari 2001. Uit het ontbonden huwelijk van de ouders zijn de volgende meerderjarige/jong-meerderjarige/minderjarige kinderen geboren:
[kind 1] geboren op [[geboortedatum]]
[kind 2], geboren op [geboortedatum],
[kind 3], geboren op [geboortedatum] en
[kind 4], geboren op [geboortedatum].
Bij die beschikking heeft de rechtbank de man ƒ 2.800,- per maand alimenta-tie opgelegd voor de vrouw met ingang van de dag waarop de echtelijke woning zal worden verkocht.
Voorts is ten behoeve van de drie jongste kinderen ten laste van de vader een kinderalimentatie bepaald van ƒ 500,- per maand per kind.
Met ingang van 1 januari 2002 bedraagt de in 2000 vastgestelde alimentatie voor de vrouw als gevolg van de wettelijke verhogingen ƒ 3.025,45 (€ 1.372,89) per maand.
Op 24 april 2002 heeft de man de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht - met wijziging van de beschikking van 30 oktober 2000 - de aan de vrouw te betalen alimentatie ten laste van de man, met ingang van 1 augustus 2001 en uitvoerbaar bij voorraad, op nihil te bepalen althans op een zodanig bedrag en een zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht. De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd. Zij heeft voorts zelfstandig verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 augustus 2001 een alimentatie dient te voldoen van € 1.960,- per maand, althans een zodanig bedrag en met een zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht.
Bij de bestreden beschikking is - met wijziging van de beschikking van 30 oktober 2000 en uitvoerbaar bij voorraad - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 24 april 2002 bepaald op € 1.900,- per maand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de man
De man is geboren op [geboortedatum]. De man is in loondienst. Zijn inkomen bedraagt, volgens de salarisspecificatie van juli 2002: € 7.563,- bruto per maand inclusief vakantietoeslag. Hij is par-ticulier verzekerd voor ziektekosten.
Ten aanzien van de vrouw
De vrouw is geboren op [geboortedatum]. Zij vormt met de twee jongste kinderen van partijen een eenoudergezin. Zij werkt sinds 1 augustus 2001 part time (50%) als lerares. Per maand be-draagt haar netto inkomen € 1.051,- (bruto € 1.352,50) exclusief vakantietoeslag volgens de salarisspecificatie van mei 2002. Zij is particulier verzekerd voor ziektekosten. Ingevolge de ZKOO-regeling ontvangt de vrouw een tegemoetkoming en een toeslag in de ziektekosten.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg op nihil wordt bepaald dan wel wordt vastgesteld op een bedrag van € 618,72 per maand en gefaseerd omlaag wordt gebracht danwel wordt vastgesteld op een zodanig bedrag als het hof juist acht. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
De behoefte van de vrouw: de verdiencapaciteit
2. De partijen zijn in 1978 gehuwd. Van 1979 tot 1988 is de vrouw met de man meegereisd naar het buitenland vanwege zijn werkzaamheden daar. In die tijd zijn er drie kinderen geboren en de vrouw heeft de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich genomen. Voor korte verlofperiodes was het gezin af en toe terug in Nederland. In 1982 is de vrouw afgestudeerd als ingenieur cultuurtechniek. Op dit gebied is de vrouw nauwelijks werkzaam geweest. In de periode 1995 tot 1997 hadden de partijen een eigen vennootschap onder firma, waarin de vrouw werkzaamheden verrichtte op administratief/financieel gebied. In 1993 is de vrouw begonnen met het geven van wiskundebijles en vanaf april 1999 (na het uiteengaan van de partijen) is zij - naast een studie - voor een gering aantal uren als wiskundedocente gaan werken. In juli 2001 heeft de vrouw haar 1e graads onderwijsbevoegdheid gehaald en vanaf augustus 2001 werkt ze part time (50%) als docente wiskunde. De vrouw ervaart op dit moment dat zij de echtscheiding niet voldoende heeft verwerkt, zij had en heeft de zorg voor de (jongste twee) kinderen. Veelal moet de vrouw de kinderen in de weekenden opvangen. Onweersproken is gesteld dat alleen het jongste kind eenmaal per twee weken een weekend bij de man verblijft. Werken in het onderwijs vindt de vrouw bijzonder zwaar en zij vraagt zich af of ze een uitbreiding naar 60% van de uren, die haar met ingang van het komend schooljaar door haar werkgever in het vooruitzicht is gesteld, fysiek aan kan.
3. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat van de vrouw thans niet verwacht kan worden dat zij volledig in haar levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft zich na de scheiding aanzienlijk ingespannen om, naast het behalen van de 1e graads onderwijsbevoegdheid, zelf een arbeidsinkomen te verdienen. Vast is komen te staan dat de vrouw komend (onderwijs)jaar drie uren meer kan gaan werken bij de huidige werkgever. Van enig medisch beletsel om meer te gaan werken is het hof niet gebleken. Gelet op haar goede vooropleiding en werkervaring op verschillende terreinen, acht het hof de vrouw, als zij de echtscheiding zal hebben verwerkt en de rust zal hebben gevonden, in staat op termijn haar werkzaamheden zodanig uit te breiden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Wel is het hof van oordeel dat de vrouw een ruime periode moet worden geboden om dit te bewerkstelligen. Het hof acht een periode van ruim 5½ jaar met ingang van 24 april 2002 redelijk en billijk, mede gelet op het feit dat aan het eind van die periode het jongste kind dan inmiddels 18 jaar zal zijn. Daarbij zij vermeld dat niet uit te sluiten is dat na die 5½ jaar alsnog blijkt dat alle inspanningen ten spijt, die financiële zelfstandigheid niet haalbaar is. Het is evenwel aan de vrouw om alsdan een en ander overtuigend door middel van schriftelijke bewijsstukken aan te tonen.
De behoefte van de vrouw: de besteedbare inkomsten
4. De inkomsten uit arbeid zijn opgenomen onder de vaststaande feiten. Daarmee zal het hof rekening houden. Daarnaast staat vast dat de vrouw uit de boedelverdeling een bedrag van € 212.000,- heeft ontvangen. Nu er nog geen zicht op is dat de vrouw het bedrag wil aanwenden voor de aanschaf van een woning en de vrouw thans dit bedrag, zoals zij ter zitting heeft meegedeeld, rentedragend heeft weggezet, zal het hof bij de inkomsten uit arbeid optellen inkomsten uit vermogen, waarbij het hof een rendement van 4% in aanmerking neemt. Het besteedbare inkomen van de vrouw, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de fiscale gevolgen van het een en ander, bepaalt het hof op totaal € 1.600,- netto per maand.
De behoefte van de vrouw: de lasten
5. De man stelt in hoger beroep dat de vrouw haar recht heeft verwerkt om bij haar verweerschrift in eerste aanleg in deze procedure haar behoefte met een derde te verhogen in vergelijking tot haar verzoek in de echtscheidingsprocedure. Volgens de man was zij in de echtscheidingsprocedure op de hoogte van het gezamenlijk inkomen van partijen en heeft zij na zorgvuldig rekenen tot tweemaal toe haar aanvullende behoefte berekend op ƒ 4.000,-. De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd bij de mondelinge behandeling in haar "pleitnotitie". Het hof overweegt dat voor rechtsverwerking vereist is een houding of een gedraging van een partij, die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het nadien een beroep doen op een regel, waaraan die partij haar recht ontleent. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in eerste aanleg in de echtscheidingsprocedure haar behoefte te laag heeft ingeschat. Van algemene bekendheid is dat een alleenstaande hogere lasten heeft dan de lasten bedragen van een gezamenlijk gevoerde huishouding. het enkele feit dat de vrouw ten tijde van de echtscheidingsprocedure de hoogte van het gezamenlijk inkomen van partijen wist en zij na zorgvuldig rekenen tot tweemaal toe haar aanvullende behoefte berekend op ƒ 4.000,- is - mede gelet op het vorenstaande - onvoldoende om de door de man gestelde rechtsverwerking aan te nemen, zeker niet nu de door de vrouw in eerste aanleg van de onderhavige procedure gestelde inkomensvermeerdering bij de man niet, althans onvoldoende door laatstgenoemde is weersproken.
Op basis van de door de vrouw overgelegde behoefteberekening, overgelegd in eerste aanleg bij brief van 27 augustus 2002, en met inachtneming van het gezamenlijk inkomen van partijen ten tijde van het huwelijk, zijnde ƒ 12.722,- per maand, komt het hof het redelijk en billijk voor de totale behoefte van de vrouw vast te stellen op € 2.400,- netto per maand. Het hof heeft een correctie toegepast op de volgende onderdelen: pensioenpremie, verwervingskosten en bijdrage [kind 2]. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ter dekking van het pensioengat een noodzakelijke aanvulling heeft getroffen op haar onvolledig pensioen. Wel acht het hof de door de vrouw betaalde premie van € 708,- per maand bovenmatig, gelet op de aanvullende oudedagsvoorzieningen (man/vrouw polis, Axa levensverzekering), die te zijner tijd tot uitkering komen, en het feit dat de vrouw met eigen werk ook nog pensioen kan opbouwen. Daarom zal het hof de premie gedeeltelijk meenemen in de behoefteberekening. Een gedeelte van de verwervingskosten neemt het hof niet mee omdat deze kosten in de bijstandsnorm zijn verdisconteerd. Evenals de rechtbank heeft het hof de opgevoerde bijdrage voor [kind 2] in aftrek gebracht op de behoefteberekening.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het besteedbare inkomen van de vrouw in relatie tot de door het hof in aanmerking te nemen lasten, de welstand van de partijen ten tijde van het huwelijk en de duur van het huwelijk rechtvaardigt dat de vrouw een aanvullende alimentatie, ten bedrage van € 800,- netto van de man ontvangt, welk bedrag bruto € 1.300,- oplevert.
De limitering
6. Het hof begrijpt het laatste deel van het door de man geformuleerde petitum in samenhang met het geformuleerde in grief 8 aldus dat de man verzoekt om beëindiging van de alimentatieverplichting per 11 december 2007. De man wenst limitering van de alimentatie en voert daarvoor de volgende omstandigheden aan: de academische scholing van de vrouw, de afronding van een aanvullende opleiding, de vrouw werkt thans al part time, het jongste kind is 18 jaar bij het beëindigen van de alimentatieplicht, de vrouw heeft een eigen vermogen. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
7. Het hof ziet in de stellingen van de man geen aanleiding tot limitering van de alimentatie met onmiddellijke ingang. Zoals hiervoor onder het kopje "verdiencapaciteit van de vrouw" is besproken, is het hof van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om na de scheiding een arbeidsinkomen te verkrijgen en dat het hof verwacht dat de vrouw zich voldoende zal inspannen om op termijn volledig in haar levensonderhoud te voorzien. Het hof acht het om voornoemde redenen niet redelijk om reeds nu de alimentatieverplichting per 11 december 2007 te beëindigen en zal derhalve de alimentatie per 1 januari 2008 op nihil stellen. Het hof heeft daarbij de duur van het huwelijk (22 jaar), de leeftijd van de vrouw bij de scheiding (45 jaar), de verzorging en opvoeding van de kinderen tijdens het huwelijk door de vrouw waardoor zij geen mogelijkheid had, zeker tijdens het verblijf in het buitenland, op passende wijze aan het arbeidsproces deel te nemen en carrière te maken, ten volle mee laten wegen.
8. Het hof zal de alimentatie voor de vrouw op de hierna te noemen wijze afbouwen over een periode van ± 5½ jaar, te rekenen vanaf het moment van indiening van het verzoekschrift van de man in eerste aanleg, zijnde 24 april 2002 tot 1 januari 2008, zijnde het tijdstip, even gelegen na het tijdstip waarop het jongste kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Nu de man zijn draagkracht niet ter discussie heeft gesteld, zal het hof de hierna te noemen bruto bedragen over de verschillende periodes aan de man opleggen.
De afbouw zal plaatsvinden over de na te noemen periodes met een bedrag van € 250,-, waarbij het hof de navolgende alimentatiebedragen na afbouw zal vermelden:
- € 1.300,- per maand over de periode van 24 april 2002 - 24 april 2004;
- € 1.050,- per maand over de periode van 24 april 2004 - 24 april 2005;
- € 800,- per maand over de periode van 24 april 2005 - 24 april 2006;
- € 550,- per maand over de periode van 24 april 2006 - 24 april 2007;
- € 300,- per maand over de periode van 24 april 2007 - 1 januari 2008.
Ervan uitgaande dat de man tot nu toe aan zijn alimentatieverplichting heeft voldaan, acht het hof, gelet op het consumptieve karakter van de alimentatie, het niet redelijk de vrouw te belasten met een terugbetalingsverplichting van het teveel aan haar betaalde.
9. Uit dit alles volgt dat bovengenoemde bedragen de behoefte van de vrouw niet te boven gaan en rekening houdend met haar eigen inkomsten in overeenstemming zijn met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging in zoverre van de beschik-king van 30 oktober 2000 van de rechtbank te 's-Gravenhage - dat de man aan de vrouw zal betalen een alimentatie van:
- € 1.300,- per maand over de periode van 24 april 2002 - 24 april 2004;
- € 1.050,- per maand over de periode van 24 april 2004 - 24 april 2005;
- € 800,- per maand over de periode van 24 april 2005 - 24 april 2006;
- € 550,- per maand over de periode van 24 april 2006 - 24 april 2007;
- € 300,- per maand over de periode van 24 april 2007 - 1 januari 2008,
te vermeerderen met de wettelijke indexeringen vanaf 1 januari 2004, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie per 1 januari 2008 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de door de man aan haar teveel betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Stille en Mulder, bijge-staan door A. Snel als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 3 september 2003.