ECLI:NL:GHSGR:2003:AN7387

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/522 KA
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • A. Beyer-Lazonder
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de werkgever in een arbeidsovereenkomst en de gevolgen van niet ondertekenen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 augustus 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag wie de werkgever is van de Werkneemster. De Werkneemster, die in medio 2000 als serveerster/barmedewerkster in dienst trad bij de dansgelegenheid B44 in Den Haag, vorderde achterstallig loon vanaf 20 november 2000, nadat de dansgelegenheid op last van de gemeente was gesloten. De rechtbank had de Werkgever, die in hoger beroep ging, veroordeeld tot betaling van dit loon. De Werkgever stelde echter dat de besloten vennootschap Horeca Exploitatie B 44 BV de werkelijke werkgever was en dat hij zelf geen werkgever was van de Werkneemster.

Het hof heeft vastgesteld dat de Werkneemster haar personalia had ingevuld onder de gegevens van Horeca Exploitatie B 44 BV, maar dat zij het contract niet had willen ondertekenen. Het hof leidde hieruit af dat de Werkneemster niet verbaasd was over de vermelding van deze rechtspersoon als wederpartij bij de overeenkomst. Het hof concludeerde dat beide partijen de bedoeling hadden om Horeca Exploitatie B 44 BV als werkgever te laten optreden, waardoor de Werkgever niet als werkgever kon worden aangemerkt.

De zaak kwam voor het hof na een eerdere uitspraak van de rechtbank te Rotterdam, waar de Werkgever drie grieven had ingediend. Het hof oordeelde dat de Werkgever in hoger beroep niet kon volhouden dat hij niet de werkgever was, omdat dit niet eerder was aangevoerd. De identiteit van de wederpartij bij de arbeidsovereenkomst moest worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval, en het hof concludeerde dat de Werkneemster in dienst wilde treden bij de rechtspersoon die de dansgelegenheid exploiteerde.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de Werkneemster afgewezen, waarbij zij ook werd veroordeeld in de proceskosten. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke afspraken en ondertekening van arbeidsovereenkomsten, evenals de rol van de intenties van partijen bij het vaststellen van de werkgever.

Uitspraak

Uitspraak: 1 augustus 2003
Rolnummer: 02/522 KA
Zaaknr. rechtbank: 351294 CV EXPL 01-7782
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
Werkgever,
wonende te X,
appellant,
hierna te noemen: Werkgever,
procureur: mr. E.J.W.F. Deen,
tegen
WERKNEEMSTER,
wonende te Z,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Werkneemster,
procureur: mr. P.A. Ruig.
Het geding
Bij exploot van 1 mei 2002 is Werkgever in hoger beroep gekomen van het vonnis van 12 maart 2002 door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Werkgever tegen het vonnis van de rechtbank drie grieven aangevoerd, die door Werkneemster bij memorie van antwoord zijn bestreden. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de kantonrechter onder 2 van het bestreden tussenvonnis van 22 mei 2001 zijn vastgesteld, nu daartegen in hoger beroep niet is opgekomen met uitzondering van de vaststelling dat Werkneemster bij Werkgever in dienst zou zijn getreden. Het eindvonnis van 12 maart 2002 bouwt voort op de tussenvonnissen van de kantonrechter d.d. 22 mei 2001 en 9 oktober 2001.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. Werkneemster is medio 2000 in dienst getreden als serveerster/barmedewerkster in de dansgelegenheid B44 aan de Bleijenburg 44 te Den Haag. Voornoemde dansgelegenheid is op 17 november 2000 voor de duur van een jaar gesloten op last van de gemeente Den Haag. Werkneemster heeft na 20 november 2000 geen werkzaamheden meer verricht en heeft sindsdien geen loon ontvangen. In eerste aanleg vorderde Werkneemster dat de kantonrechter Werkgever zou veroordelen om achterstallig loon te betalen vanaf 20 november 2000 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd is. Werkgever heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank heeft Werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon vanaf 20 november 2000 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig en regelmatig beëindigd is.
3. Grieven I en II lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Hierin wordt gesteld dat niet Werkgever de werkgever is van Werkneemster, maar de besloten vennootschap Horeca Exploitatie B44 B.V. Werkneemster betwist dat en stelt, dat zij nimmer op welke wijze dan ook op de hoogte is gesteld dat zij bij een ander dan Werkgever in dienst zou zijn geweest. Zij stelt, dat zij nimmer een arbeidsovereenkomst heeft getekend en dat zij evenmin loonafschriften heeft gekregen zolang de arbeidsovereenkomst heeft geduurd. Voorts voert zij aan, dat nu Werkgever geen expliciete grieven tegen de vastgestelde feiten van het tussenvonnis heeft aangevoerd, dit in hoger beroep onaantastbaar is.
4. Het hof stelt voorop dat vanwege de devolutieve aard van het appèl Werkgever de mogelijkheid heeft om voor het eerst in appèl een beroep te doen op het feit dat hij niet de werkgever van Werkneemster is. Daarnaast is het vaste jurisprudentie dat grieven tegen het eindvonnis ook zien op het tussenvonnis als het eindvonnis voortbouwt op het tussenvonnis zoals hier het geval is. Tevens kunnen (impliciete) grieven blijken uit de toelichting op de grieven en dat is in casu ook zo.
5. Werkneemster heeft een arbeidsovereenkomst gesloten. Vastgesteld moet worden welke (rechts)persoon de wederpartij bij deze overeenkomst is. Nu er geen ondertekende onderhandse akte is die als dwingend bewijs kan dienen, zal het hof de identiteit van de wederpartij bij de arbeidsovereenkomst moeten afleiden uit het hetgeen partijen in de gegeven omstandigheden bij het tot stand komen van de overeenkomst over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6. Uit de getuigenverklaring van Werkneemster van 27 november 2001 bij de kantonrechter blijkt, dat zij nadat telefonisch contact met Werkgever heeft gehad om te solliciteren, een gesprek met Werkgever in de dansgelegenheid B 44 in Den Haag heeft gehad om aldaar te komen werken. Het hof gaat ervan uit dat Werkneemster hierbij de bedoeling had om in dienst te treden bij de (rechts)persoon die deze dansgelegenheid exploiteerde. De bedoeling van Werkgever bij het sluiten van de overeenkomst blijkt in elk geval uit de concept overeenkomst die Werkgever na een maand of twee/drie aan Werkneemster heeft voorgelegd en waarin Werkgever de rechtspersoon Horeca Exploitatie B 44 BV als werkgever heeft genoteerd.
7. Tijdens voornoemde enquête heeft Werkneemster over dit concept contract onder meer het volgende verklaard:
"Op een gegeven moment na een maand of twee of drie heeft Werkgever Sr. mij een arbeidsovereenkomst getoond. Ik heb op dat stuk mijn personalia ingevuld. Ik heb toen geweigerd dat stuk te ondertekenen omdat in de overeenkomst geen uursalaris vermeld werd en bovendien de loonbetaling tijdens ziekte niet geregeld was."
De pagina met de personalia van Werkneemster is door de rechtbank aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor gehecht. Hierop staat boven de door Werkneemster ingevulde personalia:
"De ondergetekenden:
Bedrijf : Horeca Exploitatie B 44 BV
Adres : Bleijenburg 44 Den Haag
Postcode : Postbus 56
Woonplaats : 2665 ZH Bleiswijk
Hier vertegenwoordigd door : B.L. Werkgever
- hierna te noemen de werkgever -"
6. Vast staat derhalve, dat Werkneemster onder de gegevens van Horeca Exploitatie B 44 BV als andere contractspartij haar personalia heeft ingevuld. De reden dat Werkneemster het contract niet heeft willen ondertekenen, was niet gelegen in het feit dat een onjuiste contractspartij zou zijn vermeld. Het hof leidt hieruit af dat het Werkneemster toen niet heeft verbaasd dat deze rechtspersoon als wederpartij bij de overeenkomst stond genoemd. Op grond van de hiervoor weergegeven veronderstelling van het hof dat Werkneemster in dienst wilde treden bij de (rechts)persoon die de dansgelegenheid B44 exploiteerde, gaat het hof ervan uit dat het ook Werkneemster' bedoeling was om bij
Horeca Exploitatie B 44 BV in dienst te treden. Aangenomen kan dus worden dat beide partijen bij de overeenkomst de bedoeling hadden om Horeca Exploitatie B 44 BV als werkgever te laten optreden en derhalve is Werkgever niet de werkgever van Werkneemster.
7. Nu grieven I en II slagen, gaat het hof niet meer in op de derde grief, die er op ziet dat Werkneemster kort na sluiting van de dansinrichting andere vervangende arbeid zou hebben gevonden.
8. Aangezien Werkneemster in hoger beroep in het ongelijk is gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in het hoger beroep veroordelen. Tevens wordt Werkneemster in de kosten veroordeeld in eerste aanleg, aangezien het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 12 maart 2002;
en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van Werkneemster af;
- veroordeelt Werkneemster in de kosten van de eerste aanleg aan de zijde van Werkgever bepaald op € 545,- aan salaris voor de gemachtigde;
- veroordeelt Werkneemster in de kosten van het hoger beroep tot op heden aan de zijde van Werkgever bepaald op € 258,18 aan verschotten en op € 771,- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Beyer-Lazonder en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2003, in bijzijn van de griffier.