rolnummer 2200231303
parketnummer 1100554102
datum uitspraak 30 september 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 24 april 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft zich allereerst beroepen op de nietigheid van het vonnis van de rechtbank, omdat daarin, in strijd met artikel 358 Wetboek van Strafvordering, onvoldoende is gereageerd op een met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding gevoerd verweer. Hij heeft blijkens zijn pleitnota bij de rechtbank, betoogd dat de dagvaarding onbegrijpelijk is voor zover uit de tekst van het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet valt af te leiden in hoeverre het bij de onder 2 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen en het onder 1 tenlastegelegde vervaardigen in concreto gaat om dezelfde stoffen. Het hof verwerpt dit verweer. In het vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat de tenlastelegging aan alle wettelijke vereisten voldoet. Ook naar het oordeel van het hof voldoet de dagvaarding van het door het hof om andere redenen vernietigde vonnis aan de eisen van begrijpelijkheid. De enkele omstandigheid dat de onder 2 omschreven voorbereidings-handelingen voor een deel gericht kunnen zijn geweest op een zelfde hoeveelheid stoffen als waarop het onder 1 tenlastegelegde doelt, doet geen afbreuk aan de begrijpelijkheid.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, omdat in het dossier niet blijkt dat het in Almere aangetroffen poeder is onderzocht en MDMA bevatte.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder D, van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
4 medeplegen van overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan.
9a. Nadere overweging omtrent de strafbaarheid en de kwalificatie
De raadsman heeft aangevoerd, dat het onder 2 tenlastegelegde feit -kort gezegd: de voorbreidings-handelingen- is geconsumeerd door het onder 1 tenlastegelegde vervaardigen van de stoffen waarop die voorbereiding betrekking heeft, alles voortvloeiend uit één wilsbesluit.
Het hof verwerpt dit verweer. De stelling dat voorbereidingshandelingen als de onder 2 bewezenverklaarde, voor zover die zijn gerealiseerd, vervolgens geen afzondelijk strafbaar feit opleveren, vindt geen steun in het recht (HR 10 september 1991,
D.D. 92.012). Ervan uitgaande dat het hier één complex van gedragingen vanuit dat ene wilsbesluit betreft, heeft het hof, ondanks de mogelijkheid dat de voorbereiding tevens een hoeveelheid bij de ontdekking van de productie nog niet gerede stof heeft betroffen, die gedragingen als voortgezette handeling gekwalificeerd en daaraan ook de wettelijke gevolgen verbonden.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Plugge heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene als vermeld op de aan de vordering gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen gedurende een ruim aantal weken XTC vervaardigd. Hij heeft daartoe een middelgrote professionele werkplaats met toebehoren onder zijn hoede gehad. De verdachte heeft daartoe ook met anderen zonder vergunning PMK voorhanden gehad.
PMK is de belangrijkste grondstof voor de vervaardiging van XTC.
Het gebruik van XTC is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Het slikken van één of meer onoordeelkundig geproduceerde XTC-pillen kan de dood tot gevolg hebben. De productie van XTC is voorts voor omwonenden gevaarlijk door explosie- en brandgevaar met kans op het vrijkomen van chemicaliën. Met het lozen van de grondstoffen wordt het milieu ernstig belast. Bovendien leiden de vervaardiging, de handel en het gebruik van XTC direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit. Vervaardiging van dergelijke stoffen dient dan ook streng te worden bestraft. De verdachte heeft slechts oog gehad op zijn eigen geldelijke gewin. Dat de periode en omvang van productie beperkt is gebleven is niet aan de verdachte te danken.
Het hof houdt rekening met het feit dat de handelingen als onder 1 en 2 als een voortgezette handeling zijn te beschouwen en dat feit 4 daarmee samenhangt.
Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur in verhouding is met de ernst van het aandeel van de verdachte bij de productie en derhalve passend en geboden is.
De voorwerpen vermeld onder de nummers 3, 9 en 10 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden verbeurdverklaard, nu het voorwerpen betreft met betrekking tot welke de onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan, dan wel die tot het begaan van de bewezenverklaarde feiten zijn vervaardigd of bestemd, dan wel die aan de verdachte toebehoren en geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde feit zijn verkregen.
De voorwerpen vermeld onder de nummers 7, 8, 11, 77, 78 en 80 op deze lijst van inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot de belemmering van de opsporing daarvan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Met betrekking tot het inbeslaggenomen wangslijmvlies, vermeld onder nummer 71 van voornoemde lijst, acht het hof zich niet in staat daarover een beslissing te nemen.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2, 10, 10a en 13a van de Opiumwet, artikel 5 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIER JAREN EN ZES MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de voorwerpen vermeld onder de nummers 3, 9 en 10 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen vermeld onder de nummers 7, 8, 11, 77, 78 en 80 op deze lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Van Rijnberk en Teulings,
in bijzijn van de griffier mr. Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2003.