ECLI:NL:GHSGR:2003:AN9063

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200405602
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koning
  • A. Mos-Verstraten
  • J. Abels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gekwalificeerde doodslag tijdens een gewapende overval op een alleenstaande boer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte is samen met anderen naar het huis van het slachtoffer gegaan met de intentie om hem te beroven. Het slachtoffer werd zwaar toegetakeld, met een steekwond en striemen om zijn nek, wat duidt op een poging tot gekwalificeerde doodslag. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer aan zijn verwondingen zou bezwijken. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van acht jaren geëist, met een schadevergoeding van € 3.000,- aan de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, en is de verdachte verplicht om een bedrag van € 1.000,- aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmotivering. De verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd, wat zijn strafbaarheid versterkt. Het hof heeft de inbeslaggenomen voorwerpen beoordeeld en beslist over de teruggave aan de verdachte en onttrekking aan het verkeer van andere voorwerpen.

Uitspraak

rolnummer 2200405602
parketnummer 0975304502
datum uitspraak 3 oktober 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 oktober 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 27 juni 2003 en 19 september 2003.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de benadeelde partij en het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De vordering van de benadeelde partij is van rechtswege aan de orde in hoger beroep.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot opzet op poging tot levensberoving
Namens de verdachte is subsidiair het bewijsverweer gevoerd dat, mocht het hof bewezen achten dat de verdachte bij de overval betrokken was, zijn opzet niet gericht was op (poging tot) levensberoving van het slachtoffer Noordam.
Het hof verwerpt dit verweer.
De verdachte is samen met anderen, nadat door hen was vastgesteld dat het slachtoffer thuis zou zijn, naar het slachtoffer gegaan om hem te beroven. Wat zich precies in de woning van het slachtoffer heeft afgespeeld, is omdat het slachtoffer zich door het toegepaste geweld weinig kan herinneren en door de ontkenningen van de verdachten deels onduidelijk gebleven. Vast staat echter wel dat het slachtoffer de volgende morgen, uren later, zwaargewond is aangetroffen door zijn vader. Bij het slachtoffer is een steekwond geconstateerd. Daarnaast zijn striemen in de nek aangetroffen die erop duiden dat riemen of andere banden strak om de nek zijn aangehaald. Door 's nachts een alleenstaande in zijn rug te steken, diens keel bijna dicht te snoeren en hem vervolgens, zonder zich te bekommeren om het ernstig bloedende slachtoffer, achter te laten hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer aan zijn verwondingen zou bezwijken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
primair. Medeplegen van poging tot doodslag, gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of aan andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Plugge heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts concludeert zij tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam] tot een bedrag van € 3.000,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Tenslotte vordert zij ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen dezelfde beslissingen als door de rechtbank gegeven.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen, na een tip, een alleenstaande boer 's nachts overvallen. Bij deze overval is het slachtoffer zo zwaar toegetakeld, dat dit poging tot gekwalificeerde doodslag inhield. De verdachte trad op als dealer en chauffeur van een medeplichtige en had geld van haar tegoed. Zij zou dit geld lenen van het slachtoffer, maar toen een afspraak tussen de medeplichtige en het slachtoffer geen doorgang vond, is de verdachte het geld samen met zijn mededaders gaan roven zonder zich te laten weerhouden door de ellende en lang naslepende ernstige gevolgen van wat zijn drang naar geld voor het slachtoffer met zich brengt; het is algemeen bekend dat slachtoffers van een dergelijk ernstig feit de psychische gevolgen nog lang met zich dragen.
Deze grove minachting voor de lichamelijke integriteit van een ander rekent het hof de verdachte zwaar aan. Bovendien versterkt het bewezenverklaarde feit de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Door elke betrokkenheid te ontkennen heeft de verdachte zowel in eerste aanleg als thans in hoger beroep - naar het hof nu vaststelt: tegen beter weten in - zich willen onttrekken aan het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn verwerpelijke handelen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 juni 2003, eerder ter zake van diefstallen met geweld is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden op de ingeslagen weg voort te gaan.
Het hof is van oordeel dat thans alleen een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam], wonende te Woubrugge, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 3.000,-. In eerste aanleg is de vordering toegewezen. In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist, nu hij zich onschuldig acht aan het tenlastegelegde feit.
Het hof acht een vergoeding van € 3.000,- ten gevolge van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feit geleden immateriële schade, gelet op de levensbedreigende momenten die het slachtoffer heeft moeten doormaken, redelijk en billijk. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, met de kosten.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte evenals aan twee medeverdachten de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van € 1.000,-- ten behoeve van het slachtoffer.
Beslag
De inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 4a en 4b op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu dit voorwerpen zijn waarvan het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de voorwerpen vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 5 tot en met 8 op de hiervoor bedoelde lijst zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 47, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 13a van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot een bedrag van DRIEDUIZEND EURO en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [naam] in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam] komt te vervallen voor zover door een of meer medeverdachten een bedrag in de vorm van schadevergoeding aan deze benadeelde partij is betaald dan wel aan de Staat is voldaan ten behoeve van de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van DUIZEND EURO, ten behoeve van het slachtoffer [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de duur van TWINTIG DAGEN.
Bepaalt dat door voldoening door de verdachte aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van DUIZEND EURO ten behoeve van het slachtoffer [naam], de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] tot dit bedrag komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag door de verdachte aan de benadeelde partij [naam] de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van laatstgenoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer [naam] komt te vervallen voor zover door een of meer medeverdachten meer is betaald dan TWEEDUIZEND EURO.
Verklaart onttrokken aan het verkeer van de voorwerpen vermeld onder de nummers 4a en 4b de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen vermeld onder de nummers 1, 2, 3 en 5 tot en met 8 op de hiervoor bedoelde lijst.
Dit arrest is gewezen door mrs Koning, Mos-Verstraten en Abels, in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 oktober 2003.