ECLI:NL:GHSGR:2003:AN9175

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
nummer BK-02/03368
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schuurman
  • A. Vierhout
  • J. Rosier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Baatbelasting en gelijkheidsbeginsel bij gemeentelijke voorzieningen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een aanslag in de baatbelasting voor het jaar 1998, opgelegd aan belanghebbende door de gemeente Ridderkerk. De aanslag, ter hoogte van ƒ 4.000, is het gevolg van gemeentelijke voorzieningen die zijn aangebracht in de woonomgeving van belanghebbende. De voorzieningen omvatten onder andere het aanleggen van een nieuwe hoofdriolering en het herinrichten van de wegen in de buurt. Belanghebbende stelt dat zijn onroerende zaak niet is gebaat door deze voorzieningen en doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat niet alle woningen in de buurt in de heffing zijn betrokken.

Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft op 12 november 2003 uitspraak gedaan in deze zaak. Het Hof overweegt dat de onroerende zaak van belanghebbende wel degelijk is gebaat bij de aangebrachte voorzieningen, ondanks dat de nieuwe hoofdriolering nog niet naar behoren functioneert. De aansluiting op deze hoofdriolering wordt als een verbetering van een bestaande voorziening aangemerkt. Het Hof wijst het beroep van belanghebbende af en oordeelt dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de kosten van de voorzieningen door middel van een baatbelasting te verhalen op de betrokken eigenaren.

Daarnaast wordt het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de gemeente heeft kunnen bepalen dat alleen onroerende zaken binnen een bepaalde rode omlijning in de heffing worden betrokken. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, aangezien de onroerende zaken buiten de rode omlijning niet in dezelfde omstandigheden verkeren als die van belanghebbende. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 134, en het griffierecht van € 29 wordt aan belanghebbende vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
12 november 2003
nummer BK-02/03368
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Ridderkerk (hierna: de Inspecteur) betreffende na te noemen aanslag in de baatbelasting voor het jaar 1998.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 28 februari 1998 een aanslag baatbelasting 1998 (hierna: de aanslag) opgelegd naar een bedrag van ƒ 4.000.
1.2 De tegen de aanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de zevende enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof van 4 juni 2003, gehouden te Den Haag. Naar aanleiding van deze mondelinge behandeling heeft het Hof, op grond van artikel 8:10, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de zaak verwezen naar de derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 1 oktober 2003, gehouden te Den Haag.
2.3 Van het verhandelde ter zitting van de meervoudige belastingkamer is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Bekostigingsbesluit en Verordening
3.1 De raad van de gemeente Ridderkerk heeft in zijn openbare vergadering van 22 april 1996 het Bekostigingsbesluit (. . .) (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastgesteld. Het bekostigingsbesluit is bekendgemaakt in het "x-blad" van 9 mei 1996.
3.2 Het bekostigingsbesluit luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
"Via de heffing van een baatbelasting zal f 408.000,-- van de voor rekening van de gemeente blijvende lasten van de door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand te brengen voorzieningen in de a-straat, b-laan, c-straat en d-straat worden omgeslagen over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken.
Het gebied waarbinnen de onroerende zaken zijn gebaat, is aangegeven op de bij dit bekostigingsbesluit behorende kaart.
De voorzieningen omvatten in ieder geval:
a. het opbreken van verhardingen;
b. het opbreken van verhardingslagen van steenmengsel;
c. het vervoeren van grond;
d. het verwerken van grond ten behoeve van verhardingen en dergelijke;
e. werkzaamheden ten behoeve van leidingwerk en drainage;
f. werkzaamheden ten behoeve van kolkaansluitingen;
g. het aanbrengen van kolken;
h. het aanbrengen van verharding;
i. de aanleg van een nieuwe hoofdriolering."
3.3 De raad van de gemeente Ridderkerk heeft in zijn openbare vergadering van 16 december 1996 de Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting ". . ." (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is bekendgemaakt in het "x-blad" van 19 december 1996 met de vermelding dat de Verordening voor een ieder ter inzage ligt in het gemeentehuis.
3.4 De Verordening luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
"Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. een onroerende zaak:
1. een gebouwd eigendom;
2. een ongebouwd eigendom;
3. een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
4. een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.
b. het bestemmingsplan: het bestemmingsplan ". . . ", van 24 september 1984, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 18 december 1987, nr. 159
Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam "Baatbelasting . . ." wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 november 1996 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking met het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:
a. het opbreken van verhardingen;
b. het opbreken van verhardingslagen van steenmengsel;
c. het vervoeren van grond;
d. het verwerken van grond ten behoeve van verhardingen en dergelijke;
e. werkzaamheden ten behoeve van leidingwerk en drainage;
f. werkzaamheden ten behoeve van kolkaansluitingen;
g. het aanbrengen van kolken;
h. het aanbrengen van verharding.
Artikel 3 Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendon, bezit of beperkt recht is.
3. Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, terzake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak.
Artikel 5 Belastingtarief
1. De belasting bedraagt per onroerende zaak, aangegeven in de kleur geel op de kaart bedoeld in 2.1 f 8.000,--.
2. De belasting bedraagt per onroerende zaak, aangegeven in de kleur blauw op de kaart bedoeld in 2.1 f 4.000,---."
3.5 De tekst van het bekostigingsbesluit en de Verordening behoren in kopie tot de stukken van het geding.
4. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1 Belanghebbende had op 1 januari 1997 het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak gelegen aan de b-laan nummer 1 te Ridderkerk (hierna: de onroerende zaak). De eigenaren van de woningen gelegen aan de d-straat, de c-straat en de a-straat, zijn gezamenlijk eigenaar van de genoemde wegen, inclusief de verharding en de daaronder gelegen hoofdriolering. De eigenaren vormen gezamenlijk met de eigenaren van de woningen aan de b-laan de belangengroep ". . ." (hierna: de belangengroep).
4.2 De belangengroep heeft zich tot de gemeente gewend met het verzoek tot herinrichting en reconstructie van de woonomgeving door middel van een aanpassing van het riool en herinrichting en reconstructie van de in 4.1 genoemde wegen.
4.3 De gemeente heeft zich bereid verklaard aan dit verzoek tegemoet te komen onder de voorwaarde dat nadat de herinrichting en reconstructie heeft plaatsgehad, de gemeente het openbaar gebied in eigendom, beheer en onderhoud overneemt van de eigenaren en dat deze een deel van de kosten dragen. De gemeente heeft zich voorts bereid verklaard de kosten voor de vernieuwing van de hoofdriolering voor haar rekening te nemen.
4.4 Nadat de gemeente hierover met de belangengroep overeenstemming had bereikt, heeft de gemeente besloten door middel van het heffen van een baatbelasting een deel van de kosten van de voorzieningen als bedoeld onder a. tot en met h. van het Bekostigingsbesluit op de betrokken eigenaren te verhalen. In deze kosten zijn begrepen de kosten van aansluiting op de nieuwe hoofdriolering van woningen aan de b-laan, waarvan de onroerende zaak deel uitmaakt. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 2, lid 2, van de Verordening.
4.5 De onroerende zaak is gelegen binnen de rode omlijning op de bij de Verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart en is daarop aangegeven in de kleur blauw. Op grond van het bepaalde in artikel 5, lid 2, van de Verordening bedraagt de ter zake verschuldigde baatbelasting ƒ 4.000.
4.6 De aanleg van een nieuwe hoofdriolering alsmede de herinrichting en reconstructie van de in 4.1 genoemde wegen heeft plaatsgehad door middel van de oplevering van de in artikel 2, lid 2, van de Verordening genoemde voorzieningen.
5. Omschrijving geschil en standpunt van partijen
5.1 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur "kennelijk niet- ontvankelijk" verklaard dient te worden omdat deze eerst na meer dan vier jaar nadat belanghebbende zijn bezwaarschrift had ingediend, uitspraak heeft gedaan. Dit dient volgens belanghebbende tot vernietiging van de aanslag te leiden. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd omdat de onroerende zaak niet in een voordeliger positie is komen te verkeren door de voorzieningen die de gemeente heeft aangebracht en daarbij mitsdien niet gebaat is. Tevens doet belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
5.2 De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden. De Inspecteur heeft zijn verontschuldigingen aangeboden voor de vertraging die is opgetreden bij het doen van de uitspraak op bezwaar en biedt aan dat hij ter compensatie in de proceskosten wordt veroordeeld.
5.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan de door hen in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
6. Conclusies van partijen
6.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de aanslag.
6.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1 Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet is de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van overeenkomstige toepassing verklaard op de heffing van gemeentelijke belastingen. Artikel 25, lid 1, van de AWR verklaart in afwijking van het bepaalde in artikel 7:10 van de Awb, dat de Inspecteur binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak daarop dient te doen. Deze termijn kan op grond van artikel 25, lid 2, van de AWR en het daarop gebaseerde artikel 9, lid 1, van de Verordening worden verlengd met maximaal een jaar, mits het college van burgemeester en wethouders schriftelijk daartoe toestemming heeft verleend.
7.1.1 De in 7.1 genoemde termijn is door de Inspecteur overschreden. Bovendien is er geen schriftelijke toestemming verleend als bedoeld in artikel 25, lid 2, van de AWR en artikel 9, lid 1, van de Verordening.
7.1.2 De AWR en de Awb verbinden aan een overschrijding van de in 7.1 bedoelde termijn geen nietigheid of vernietigbaarheid van de aanslag. Het standpunt van belanghebbende dat een en ander dient te leiden tot een vernietiging van de aanslag dient te worden verworpen.
7.1.3 Ten overvloede overweegt het Hof nog dat belanghebbende op grond van artikel 6:12 Awb in samenhang met artikel 6:2 Awb, de mogelijkheid had beroep in te stellen tegen het door de Inspecteur niet tijdig doen van de uitspraak op het ingediende bezwaarschrift. Dit heeft belanghebbende nagelaten.
7.2 Met betrekking tot het standpunt van belanghebbende dat de onroerende zaak niet zou zijn gebaat als bedoeld in de zin van artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet bij de door de gemeente aangebrachte voorzieningen zoals omschreven in artikel 2, lid 2, van de Verordening (hierna: de voorzieningen), overweegt het Hof als volgt.
7.2.1 De Hoge Raad overweegt in zijn arrest van 8 augustus 2003, nr. 36.766, V-N 2003/38.27, in rechtsoverweging 3.2.3 - voor zover hier van belang - het volgende:
".................. Onder het tot stand brengen van voorzieningen in de zin van artikel 222, lid 1 van de Wet is niet enkel te verstaan het tot stand brengen van een voorheen niet bestaande voorziening. Ook een wijziging of vervanging van een bestaande voorziening kan het tot stand brengen van een voorziening in de zin van genoemde wetsbepaling inhouden, mits zulks in een verbetering van de bestaande voorziening resulteert......................"
7.2.2 De kosten van de aanleg van een nieuwe hoofdriolering zijn niet begrepen in de kosten die verhaald worden door middel van de onderhavige baatbelasting. De onroerende zaak is evenwel aangesloten op deze nieuwe hoofdriolering. Deze aansluiting dient als een voorziening in de zin van artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet te worden aangemerkt. Met deze aansluiting is naar het oordeel van het Hof een verbetering van een bestaande voorziening tot stand gebracht. Dat de nieuwe hoofdriolering (nog) niet naar behoren functioneert, doet aan vorenstaand oordeel niet af.
7.2.3 De nieuwe hoofdriolering waarop de onroerende zaak is aangesloten loopt onder de a-straat en de d-straat. Van beide straten is de verharding vervangen en de inrichting aangepast. Deze voorzieningen resulteren naar het oordeel van het Hof eveneens in een verbetering van de bestaande voorzieningen. Via de uitgang aan de achterzijde van zijn woning kan belanghebbende via de voornoemde straten de woonwijk verlaten. De onroerende zaak is mitsdien gebaat bij de laatstbedoelde voorzieningen. Het andersluidende standpunt van belanghebbende wordt afgewezen.
7.3 Belanghebbende doet verder nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat slechts een deel van de woningen aan de b-laan in de heffing van de onderhavige baatbelasting is betrokken. Bovendien is volgens belanghebbende in het kader van andere - vergelijkbare - werkzaamheden in de gemeente geen baatbelasting geheven. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
7.3.1 Vaststaat dat alle onroerende zaken gelegen binnen de rode omlijning op de onder 4.5 bedoelde kaart in de heffing van de onderhavige baatbelasting zijn betrokken. Onroerende zaken die buiten de rode omlijning zijn gelegen, kunnen niet op grond van de Verordening in de heffing van deze baatbelasting worden betrokken. De gemeente heeft in redelijkheid kunnen bepalen dat uitsluitend de onroerende zaken binnen het rood omlijnde gebied zijn gebaat bij de aangebrachte voorzieningen. De onroerende zaken gelegen buiten de rode omlijning verkeren niet in dezelfde omstandigheden als de woning van belanghebbende. Deze zijn immers niet aangesloten op de nieuwe hoofdriolering en liggen verder verwijderd van de aangebrachte voorzieningen. Mitsdien is geen sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel dient te worden afgewezen.
7.3.2 De gemeente heeft een discretionaire bevoegdheid om de wijze van financiering per project te bepalen. Zij kon in redelijkheid bepalen dat een deel van de kosten van de voorzieningen door middel van een baatbelasting wordt verhaald.
8. Proceskosten en griffierecht
8.1 Het Hof acht, in overeenstemming met het door de Inspecteur ter zitting ingenomen standpunt, termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op
€ 134, te weten verletkosten overeenkomstig de opgave van belanghebbende, welke opgave de Inspecteur niet heeft weersproken, en reiskosten van € 20. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
8.2 Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
9. Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart het beroep ongegrond,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 134 onder aanwijzing van de gemeente Ridderkerk als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast deze rechtspersoon het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 12 november 2003 door mrs. Schuurman, Vierhout en Rosier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Van Duijvendijk.
(Van Duijvendijk)
(Schuurman)
Aangetekend aan
Partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.