ECLI:NL:GHSGR:2003:AN9574

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/369 KA
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • A. Beyer-Lazonder
  • J. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schending van hoor- en wederhoor in arbeidsovereenkomst ontbinding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Werkneemster tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontbonden zonder vergoeding aan Werkneemster. Werkneemster stelt dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden tijdens de behandeling in eerste aanleg. De gemachtigde van de verweerster, de Stichting Verpleeg- en Reactiveringscentrum Oudshoorn, heeft tijdens de zitting producties ingetrokken en slechts een deel van de pleitnotitie voorgelezen, wat volgens Werkneemster heeft geleid tot een onvolledige behandeling van de zaak.

Het hof overweegt dat het een partij vrijstaat om te spreken over de inhoud van niet overgelegde producties en dat de rechtbank daar ook op mag letten. Echter, het hof stelt ook dat de rechter geen acht mag slaan op delen van een pleitnota die niet zijn voorgelezen. Het hof concludeert dat Werkneemster in haar beroep moet worden ontvangen om te beoordelen of essentiële vormen zijn verzuimd. De verweerster heeft erkend dat zij producties heeft ingetrokken, maar het hof oordeelt dat er geen schending van het beginsel van hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden.

Uiteindelijk verklaart het hof het hoger beroep ongegrond en veroordeelt Werkneemster in de proceskosten aan de zijde van Oudshoorn. De beschikking is gegeven door de negende civiele kamer van het Gerechtshof 's-Gravenhage en is uitgesproken op 17 oktober 2003.

Uitspraak

Uitspraak: 17 oktober 2003
Rekestnummer: R 03/369 KA
Rekestnr. rechtbank: 02/81366
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van
WERKNEEMSTER,
wonende te X,
appellante,
hierna te noemen: Werkneemster,
procureur mr. D.M. Bos
tegen
de STICHTING VERPLEEG- EN REACTIVERINGSCENTRUM OUDSHOORN,
gevestigd en kantoorhoudende te Alphen aan den Rijn,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Oudshoorn
procureur mr. N.E. Koetsier.
Het geding
Bij beroepschrift met de stukken in eerste aanleg, ingekomen bij de griffie van het hof op 12 mei 2003, is Werkneemster in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 februari 2003 van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Alphen aan den Rijn. Bij dit beroepschrift heeft Werkneemster verzocht de beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende Oudshoorn alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voorzover die bestaat dan wel aan haar een vergoeding naar billijkheid toe te kennen. Oudshoorn heeft bij verweerschrift het verzoek bestreden. Bij de mondelinge behandeling op 26 september 2003 hebben beide partijen hun standpunten doen bepleiten door hun procureurs. De procureur van Werkneemster heeft dit gedaan aan de hand van een pleitnotitie, die door hem is overgelegd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat kort gezegd om het volgende. De rechtbank heeft bij beschikking van 13 februari 2003 de arbeidsovereenkomst tussen partijen voorzover die overeenkomst nog bestaat wegens een verandering in de omstandigheden ontbonden per 14 februari 2003 zonder aan Werkneemster een vergoeding toe te kennen. Werkneemster is van deze beschikking in beroep gekomen.
2. Voorop moet worden gesteld dat volgens art. 7:685 lid 11 BW tegen een beschikking tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst geen hoger beroep kan worden ingesteld. Volgens vaste rechtspraak wordt dit appèlverbod doorbroken als de rechter buiten het toepassingsbereik van art. 7:685 BW is getreden, het artikel ten onrechte buiten toepassing is gelaten of zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
3. Het hof is van oordeel, dat als gevolg van deze stelling Werkneemster in haar beroep dient te worden ontvangen teneinde te bezien of essentiële vormen zijn verzuimd.
4. Werkneemster klaagt er in hoger beroep over dat bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden en dat daarmee essentiële vormen bij de totstandkoming van de beschikking zijn verzuimd, doordat de gemachtigde van Oudshoorn ter zitting de door haar tevoren aan de rechter en aan de gemachtigde van Werkneemster gezonden producties 9 tot en met 15 heeft ingetrokken en daarop de gehele pleitnotitie heeft overgelegd.
Werkneemster had de overtuiging dat de rechter geen acht zou slaan op de ingetrokken producties althans op de daarin gestelde feiten en omstandigheden en heeft zich daarom in het geheel niet over deze feiten en omstandigheden uitgelaten.
Ter zitting bij het hof heeft zij in haar pleitnotitie gesteld, dat de gemachtigde van Oudshoorn na de intrekking van een aantal overgelegde producties vervolgens de pleitnotitie slechts gedeeltelijk heeft voorgelezen, waarbij de alinea's die betrekking hadden op genoemde producties werden overgeslagen, hetgeen circa eenderde van de hele pleitnotitie betrof. Niettemin heeft zij de pleitnotitie in het geheel heeft overgelegd.
5. Oudshoorn heeft beaamd, dat zij inderdaad genoemde producties heeft ingetrokken, omdat Werkneemster tegen overlegging daarvan bezwaar maakte en de rechter dit bezwaar honoreerde in die zin dat de zitting zou worden aangehouden, indien Oudshoorn de producties toch wilde overleggen. Oudshoorn heeft gekozen voor het door laten gaan van de zitting. Ter zitting in hoger beroep heeft de procureur betwist dat zij slechts eenderde deel van haar pleitnotitie heeft voorgelezen. De procureur heeft naar voren gebracht, dat zij behoudens de tussen haakjes geplaatste verwijzingen naar de diverse producties de gehele pleitnotitie heeft voorgelezen.
6. Het hof overweegt als volgt.
Voorop staat, dat het een partij vrijstaat te spreken over de inhoud van niet overgelegde producties, daaruit te citeren en op basis van de gestelde inhoud van die producties gevolgtrekkingen te maken. De rechtbank mag daar ook acht op slaan. Door het niet in het geding brengen van de producties zal de daadwerkelijk onderbouwing van een dergelijk betoog veelal ontbreken.
Wat de rechter niet is toegestaan, is acht slaan op niet voorgelezen delen van een pleitnota. Gebruikelijk is dat de griffier die niet voorgedragen delen in de pleitnota doorhaalt.
7. Werkneemster, althans haar procureur, heeft ter zitting bij het hof medegedeeld, dat hij destijds tijdens de zitting van de rechtbank in de pleitnotitie van de gemachtigde van Oudshoorn niet heeft genoteerd welke delen volgens hem niet zouden zijn uitgesproken. Naar zijn herinnering was slechts eenderde van de pleitnotitie voorgelezen.
8. Nu Werkneemster niet heeft aangegeven welke delen niet zouden zijn voorgelezen en evenmin uit de aantekeningen van de griffier van de zitting bij de rechtbank blijkt dat de pleitnotitie slechts ten dele is voorgelezen en Oudshoorn heeft betwist dat dit het geval is geweest, acht het hof deze stellingname van Werkneemster niet aannemelijk geworden. Nu voorts uit de beschikking van de rechtbank niet blijkt dat de ingetrokken producties, die - naar tussen partijen vaststaat - ter zitting door de rechter aan Oudshoorn zijn teruggegeven, bij de oordeelsvorming zijn betrokken komt het hof tot het oordeel, dat het beginsel van hoor- en wederhoor niet is geschonden.
9. Slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. Het hof zal Werkneemster in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
De beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep van Werkneemster ongegrond;
- veroordeelt Werkneemster in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Oudshoorn tot op heden begroot op € 205,- aan verschotten en op € 1545,- aan salaris voor de procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. In 't Velt-Meijer, Beyer-Lazonder en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2003 in aanwezigheid van de griffier.