ECLI:NL:GHSGR:2003:AN9880

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/04281
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Savelbergh
  • M. de Fouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van beroepschrift en hoorplicht in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 november 2003 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur inzake de waardering van een onroerende zaak. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 oktober 2003. De Inspecteur had eerder, op 23 april 2002, uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar gegrond werd verklaard en de waarde van de woning werd verminderd tot € 156.000. Belanghebbende heeft echter zijn beroepschrift pas op 22 oktober 2002 ingediend, wat meer dan vier maanden na de hoorzitting op 6 mei 2002 was. Het Hof oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, omdat het niet binnen een week na afloop van de termijn was ontvangen. Dit leidde tot de conclusie dat belanghebbende niet-ontvankelijk was in zijn beroep.

Het Hof benadrukte dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en dat een beroep tijdig is indien het vóór het einde van de termijn ter griffie is ontvangen. De uitspraak op bezwaar was op 26 april 2002 bekendgemaakt, waardoor de termijn voor het indienen van beroep eindigde op 7 juni 2002. Aangezien het beroepschrift pas na deze termijn was ontvangen, was het Hof van mening dat belanghebbende niet in verzuim was geweest, maar dat hij zijn beroepschrift niet zo spoedig mogelijk had ingediend na de hoorzitting.

Het Hof concludeerde dat, zelfs als belanghebbende ontvankelijk zou zijn in zijn beroep, dit hem niet zou hebben geholpen, omdat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld. Er waren geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. Savelbergh en mr. De Fouw, en werd in het openbaar uitgesproken. De partijen werden geïnformeerd dat tegen deze mondelinge uitspraak geen beroep in cassatie mogelijk was, maar dat zij wel een schriftelijke uitspraak konden aanvragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
achtste enkelvoudige belastingkamer
4 november 2003
nummer BK-02/04281
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de sector Middelen van de gemeente P (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) betreffende de onroerende zaak, plaatselijk bekend als de a-straat 1 te Z.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 21 oktober 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende, alsmede
Y namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep.
Gronden
1. De beschikking is gedagtekend 31 mei 2001. Het door belanghebbende ingediende pro-forma bezwaarschrift tegen deze beschikking is gedagtekend 1 juli 2001 en is op 3 juli 2001 door de Inspecteur ontvangen. Belanghebbende heeft zijn bezwaar op 24 juli 2001 gemotiveerd en op 30 september 2001 nader gemotiveerd waarbij hij tevens heeft verzocht om te worden gehoord.
2. Met dagtekening 23 april 2002 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar gegrond is verklaard en de waarde van de woning is verminderd tot een bedrag van € 156.000. In deze uitspraak is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen. Gelijktijdig met de verzending van deze uitspraak op 26 april 2002, heeft de Inspecteur belanghebbende een brief gezonden waarin hij hem verzoekt telefonisch contact op te nemen in verband met het vaststellen van een datum voor een hoorzitting. Deze hoorzitting heeft vervolgens op 6 mei 2002 plaatsgevonden.
3. Op 10 september 2002 doet de Inspecteur (nogmaals) uitspraak op bezwaar waarbij het bezwaar gegrond wordt verklaard en de waarde van de woning wordt verminderd tot een bedrag van € 156.000. In deze uitspraak is eveneens een rechtsmiddelverwijzing opgenomen. Belanghebbende is tegen laatstgenoemde uitspraak op 22 oktober 2002 in beroep gekomen bij het Hof.
4. De termijn voor indiening van een beroepschrift bedraagt zes weken. Een beroep is tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn ter griffie is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De uitspraak is gedagtekend 23 april 2002. Nu de uitspraak op 26 april 2002 is bekendgemaakt, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van de bekendmaking van de uitspraak, zodat de termijn voor het instellen van het beroep eindigde met 7 juni 2002.
5. Nu het beroep niet binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het beroepschrift reeds daarom niet tijdig ingediend.
6. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. Dit voorschrift strekt er onder meer toe dat het bestuursorgaan bij zijn beslissing rekening kan houden met hetgeen de belanghebbende mondeling naar voren wenst te brengen. Nu de uitspraak op bezwaar en de uitnodiging tot het maken van een afspraak voor een hoorzitting tegelijkertijd door belanghebbende zijn ontvangen en uit de stukken van het geding niet is gebleken dat de Inspecteur na de beslissing op het bezwaar van belanghebbende aan hem heeft medegedeeld dat een hoorzitting zinloos zou zijn, kon van belanghebbende, gelet op de strekking van de hoorplicht, derhalve redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij beroep bij het Hof instelde vóórdat de aangekondigde hoorzitting zou hebben plaatsgevonden.
7. Gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 22 maart 2002, nr. 36 933 (BNB 2002/186*) kan ten aanzien van een door met overschrijding van de beroepstermijn ingediend beroepschrift redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest indien dat beroepschrift na de hoorzitting zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd is ingediend. Wat bij overschrijding van de bezwaar- of beroepstermijn kan gelden als alsnog zo spoedig mogelijk indienen van het desbetreffende geschrift, hangt af van de omstandigheden van het geval, maar aan de betrokken belastingplichtige dient in ieder geval een termijn van ten minste veertien dagen te worden gegund (vgl. kamerstukken II 1990/92, 21 221, nr. 6, onderdeel P, blz 6/7). Belanghebbende heeft na de hoorzitting op 6 mei 2002 zijn beroepschrift op 22 oktober 2002 ingediend. Gelet hierop heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel zijn beroepschrift na de hoorzitting niet zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd ingediend. Bovendien had belanghebbende na de hoorzitting op 6 mei 2002 nog een termijn van ruim vier weken om zijn beroepschrift binnen de wettelijke termijn van zes weken in te dienen. Gelet op het vorenoverwogene kan derhalve redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Dientengevolge kan belanghebbende niet in het beroep worden ontvangen.
8. Ten overvloede merkt het Hof op dat in het geval belanghebbende ontvankelijk zou zijn in het beroep, dit hem niet zou hebben gebaat. Gelet op de gedingstukken kan naar 's Hofs oordeel niet worden gezegd dat de waarde van de onderhavige onroerende zaak tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 4 november 2003 door mr. Savelbergh en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier
mr. De Fouw.
(De Fouw)
(Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.
Als deze uitspraak onherroepelijk vaststaat zal het voor deze zaak gestorte griffierecht door de griffier van het gerechtshof worden teruggegeven.