ECLI:NL:GHSGR:2003:AO1362

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/95 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. de Wild
  • J. Schuering
  • M. Beyer-Lazonder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een wisselwoning in het kader van een huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 november 2003 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding. De appellant, [de huurder], was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de president van de rechtbank te Rotterdam, waarin de vorderingen van de geïntimeerden, [verhuurder 1] en [verhuurder 2], tot ontruiming van de wisselwoning aan de Paradijslaan 140-A te Rotterdam waren toegewezen. De huurder had de woning tijdelijk in gebruik gekregen in het kader van een verbeterkontrakt met [verhuurder 1], terwijl zijn oorspronkelijke woning aan de A. Milderstraat verbouwd werd. De huurder had echter niet voldaan aan de betalingsverplichtingen die voortvloeiden uit een eerder vonnis van de kantonrechter, waardoor de huurovereenkomst was ontbonden.

De geïntimeerden stelden dat de huurder zonder recht of titel in de wisselwoning verbleef, aangezien de huurovereenkomst met betrekking tot de A. Milderstraat was ontbonden. De huurder voerde aan dat er stilzwijgend een nieuwe huurovereenkomst voor de wisselwoning was ontstaan en dat er geen spoedeisend belang was voor de verhuurders. Het hof oordeelde dat de huurder inderdaad zonder recht of titel in de wisselwoning verbleef en dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de huurder in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen van betalingsverplichtingen. Het hof concludeerde dat de ontruimingstermijn van vier weken redelijk was, gezien de belangen van beide partijen.

Uitspraak

Uitspraak: 7 november 2003
Rolnummer: 02/95 KG
Zaak/Rolnummer rechtbank: 166757/KG ZA 01-1386
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[de huurder],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [de huurder[,
procureur: mr. T. Bissessur,
tegen
1. [verhuurder 1].,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde sub 1,
hierna te noemen: [verhuurder 1],
2. [verhuurder 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde sub 2,
hierna te noemen: [verhuurder 2],
procureur: mr. E.J. Elferink.
Het geding
Bij exploot van 3 januari 2002 is [de huurder] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 december 2001 door de president van de rechtbank te Rotterdam in kort geding tussen partijen gewezen. [De huurder] heeft bij memorie van grieven twee grieven aangevoerd, die door [verhuurder 1 en verhuurder 2] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Vervolgens hebben beide partijen hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
1.1 [Verhuurder 1 en verhuurder 2] hebben [de huurder] in kort geding gedagvaard en vorderen veroordeling van hem tot ontruiming van de woning aan de Paradijslaan 140-A te Rotterdam. Aan hun vordering leggen zij het volgende ten grondslag:
-[Verhuurder 1] is met de huurder een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot de woonruimte A. Milderstraat 94-B 3e etage te Rotterdam;
-[Verhuurder 1] en [de huurder[ zijn een zogeheten "verbeterkontrakt" overeengekomen, gedateerd 1 november 1999;
-[De huurder] heeft met ingang 1 april 2001 zijn intrek genomen in de hem door [Verhuurder 1] tijdelijk ter beschikking gestelde wisselwoning aan de Paradijslaan voor de periode dat in het kader van het verbeterkontrakt verbouwingswerkzaamheden aan de woonruimte in de A. Milderstraat plaatsvonden;
-[Verhuurder 1] heeft in verband met huurachterstand van [de huurder] een procedure voor de kantonrechter te Rotterdam geëntameerd, waarbij onder meer ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is gevorderd;
-bij vonnis van 7 juni 2001 heeft de kantonrechter te Rotterdam onder meer beslist dat, indien [de huurder] niet binnen een maand na 7 juni 2001 de in het vonnis genoemde bedragen betaald zal hebben, de huurovereenkomst dan is ontbonden en [de huurder] binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis het gehuurde dient te ontruimen;
-[De huurder] heeft aan de in het vonnis van de kantonrechter van 7 juni 2001 genoemde betalingsverplichting niet tijdig voldaan;
-het vonnis van 7 juni 2001 is in kracht van gewijsde;
-[De huurder] bevond zich tijdens de behandeling van het kort geding in eerste aanleg nog in de wisselwoning aan de Paradijslaan, welke woning eigendom is van [verhuurder 2].
1.2 Primair stellen [verhuurder 1 en verhuurder 2] zich op het standpunt dat het verbeterkontrakt onderdeel uitmaakt van de huurovereenkomst en dat het vonnis van 7 juni 2001 een executoriale titel oplevert voor de ontruiming van de wisselwoning. Subsidiair, voor het geval het vonnis van 7 juni 2001 geen executoriale titel biedt voor ontruiming van de wisselwoning, voeren zij aan dat [de huurder] zich zonder recht of titel in de wisselwoning bevindt, aangezien de huurovereenkomst op grond waarvan [de huurder] in de wisselwoning verblijft is ontbonden.
1.3 [de huurder] stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat met betrekking tot de wisselwoning stilzwijgend een nieuwe huurovereenkomst is gesloten alsmede dat geen sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van [verhuurder 1 en verhuurder 2].
1.4 De president heeft de vorderingen van [verhuurder 1 en verhuurder 2] toegewezen.
1.5 Gelet op de daarop gegeven toelichtingen leggen de grieven het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor.
2. Met betrekking tot het primaire standpunt van [verhuurder 1 en verhuurder 2] overweegt het hof als volgt.
2.1 In de inleidende dagvaarding die geleid heeft tot het vonnis van 7 juni 2001 van de kantonrechter te Rotterdam stelt [verhuurder 1] dat [de huurder] de woonruimte aan de A. Milderstraat van [verhuurder 1] huurt. In het vonnis van 7 juni 2001 overweegt de kantonrechter, onder meer en kort gezegd, dat sprake is van een huurovereenkomst tussen partijen ([verhuurder 1] en [de huurder]) met betrekking tot de woonruimte aan de A. Milderstraat, dat [de huurder] thans een wisselwoning bewoont, dat de verbouwing over ongeveer een tot twee maanden gereed zal zijn alsmede dat de hoogte van de huurachterstand ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. In het dictum van dat vonnis is sprake van (voorwaardelijke) ontbinding van "bovengenoemde" huurovereenkomst alsmede van (voorwaardelijke) veroordeling tot ontruiming van "het gehuurde".
2.2 Het in 2.1 overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, impliceert dat een redelijke uitleg van genoemd vonnis met zich brengt, dat met de veroordeling tot ontruiming gedoeld is op de woonruimte in de A. Milderstraat. Een veroordeling tot ontruiming van de wisselwoning aan de Paradijslaan, respectievelijk een machtiging van [verhuurder 1] om desnodig die ontruiming zelf te laten uitvoeren, valt daar niet in te lezen.
2.3 Het primaire standpunt van [verhuurder 1 en verhuurder 2] kan [verhuurder 1 en verhuurder 2] dus niet baten.
3. Met betrekking tot de subsidiaire grondslag van [verhuurder 1 en verhuurder 2] overweegt het hof als volgt.
3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte aan de A. Milderstraat ontbonden is. [verhuurder 1 en verhuurder 2] stellen zich terecht op het standpunt dat de ter beschikkingstelling aan [de huurder] van de wisselwoning aan de Paradijslaan in het kader van de huurovereenkomst geschiedde en dat [de huurder], gelet op de inhoud van het verbeterkontrakt, slechts voor de periode dat zulks in verband met de renovatie van de woonruimte in de A. Milderstraat noodzakelijk zou zijn, in de wisselwoning zou verblijven. Dat, zoals [de huurder] ingang wil doen vinden, stilzwijgend een nieuwe huurovereenkomst met betrekking tot de wisselwoning tot stand zou zijn gekomen, is in dit geding voorshands niet aannemelijk geworden.
3.2 Nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die dit anders zouden kunnen maken, volgt uit het voorgaande dat [de huurder] zonder recht of titel in de wisselwoning verblijft.
3.3 [Verhuurder 1 en verhuurder 2] hebben ook een spoedeisend belang bij hun vordering tot ontruiming, [verhuurder 2] als eigenares daar zij niet behoeft te dulden dat [de huurder] zonder recht of titel in haar woning verblijft en [verhuurder 1] daar de wisselwoning haar, zoals onweersproken is gesteld, door [verhuurder 2] ter beschikking was gesteld in het kader van de renovatie van het pand aan de A. Milderstraat en het om een tijdelijke oplossing ging. Hetgeen [de huurder] heeft doen zeggen maakt dit niet anders.
3.4 De door de president gehanteerde ontruimingstermijn van vier weken acht het hof, de gestelde wederzijdse belangen afwegend, alleszins redelijk.
4. Het voorgaande impliceert dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld. De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en dat Tachi de kosten van het hoger beroep heeft te dragen.
BESLISSING
Het hof:
-bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
-veroordeelt [de huurder] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verhuurder 1 en verhuurder 2] bepaald op € 230,00 voor griffierecht en op € 771,00 voor salaris van de procureur;
-verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Wild, Schuering en Beyer-Lazonder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2003, in bijzijn van de griffier.