ECLI:NL:GHSGR:2003:AO2034

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03I555
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Simonis
  • J. van Dooren
  • M. Uhienbeck-Lagerweij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldsanering van M te Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 november 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep van M, wonende te Rotterdam, tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2003. M had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. M had een totale schuldenlast van € 8.159,25, waarvan hij inmiddels een deel had voldaan, maar nog steeds een schuld van € 5.160,12 resteerde. Deze schuld bestond uit vorderingen van Sozawe Rotterdam en het UWV GAK, die waren ontstaan door het ontvangen van een uitkering terwijl hij ook inkomsten uit arbeid genoot. M stelde dat hij niet bewust fraude had gepleegd, maar dat zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal hem had belet om de juiste informatie te verstrekken.

Het hof oordeelde dat M niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van de schulden. Het hof vond het niet aannemelijk dat M niet begreep dat hij geen recht had op een uitkering naast zijn inkomsten uit arbeid. Het lag op de weg van M om zich goed te laten voorlichten en om actie te ondernemen zodra hij de uitkering ontving. Het hof concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de toepassing van de schuldsaneringsregeling konden rechtvaardigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 28 oktober 2003, waarbij M werd bijgestaan door zijn advocaat. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarmee het verzoek van M tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Deze uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak: 4 november 2003
Rekestnummer: R03I555
Rekestnr. rechtbank:191917/FT-EA 03.228
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het
volgende arrest gewezen in de zaak van
M,
wonende te Rotterdam,
appellant,
hierna te noemen: [M.]
procureur: mr. A.J. Sandberg.
Het geding
Bij verzoekschrift ingekomen ter griffie van het hof op 9 juli 2003 heeft [M.] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 2 juli 2003, waarbij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is
afgewezen.
Bij voormeld verzoekschrift heeft [M.] het hof verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2003, waarbij [M.] is verschenen, bijgestaan door mr. C.M. van der Veer, advocaat te Rotterdam, en vergezeld van mevr. J. Surgers.
Beoordeling van het hoger beroep
1. [M.] heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft afgewezen.
2. Uit de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 Fw. blijkt dat [M.] schuldsanering heeft verzocht van een totale schuldenlast van € 8.159,25. Ter zitting van het hof heeft [M.] verklaard dat hij inmiddels een huurschuld en een energieschuld heeft voldaan zodat thans een schuld resteert van € 5.160,12.
Deze resterende schuld bestaat uit een vordering van Sozawe Rotterdam ter grootte van € 3.077,04 en een vordering van het UWV GAK van € 2.083,08. De schulden dateren uit 2001 en 2002 en zijn ontstaan doordat [M.] inkomsten uit arbeid genoot en gelijktijdig een uitkering ontving, waarna de uitkering is teruggevorderd. Volgens [M.] heeft hij niet bewust fraude gepleegd maar heeft hij wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal het invullen van de desbetreffende formulieren aan een derde overgelaten, die waarschijnlijk fouten heeft gemaakt.
3. Het hof is van oordeel dat [M.] ten aanzien van het doen ontstaan van de schulden aan SoZaWe Rotterdam en het UWV GAK niet te goeder trouw is geweest. Niet aannemelijk is dat [M.] niet begreep dat hij naast inkomsten uit arbeid geen recht had op een uitkering. Het lag op de weg van [M.] zich goed te laten voorlichten omtrent een en ander. Zodra hij de uitkering ontving had hij dan ook actie moeten ondernemen om de toekenning van de uitkering ongedaan te maken. Van feiten of omstandigheden welke niettemin de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [M.] zouden
kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2003.
Dit arrest is gewezen door mrs. Simonis, Van Dooren en Uhienbeck-Lagerweij en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2003 in aanwezigheid van de griffier.