ECLI:NL:GHSGR:2003:AO2632

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200326102
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koning
  • A. van Rijnberk
  • C. Fonteijn-Van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwaarlozing en benadeling van de gezondheid van kinderen door ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 december 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere vrijspraak van de verdachte door de rechtbank te Rotterdam. De verdachte, een moeder, werd beschuldigd van het verwaarlozen van haar kinderen en het benadelen van hun gezondheid. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2001 en 1 maart 2001 in Hellevoetsluis en Dordrecht. De verdachte en haar levensgezel hebben opzettelijk nagelaten om medische hulp in te roepen voor hun zieke zoontje, wat leidde tot een hulpeloze toestand. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor het eerste tenlastegelegde feit, maar dat de andere feiten wel bewezen waren. De verdachte had geen blijk gegeven van besef van de levensbehoeften van haar kinderen en had hen ronduit verwaarloosd. Het hof verwierp het beroep op psychische overmacht, omdat de verdachte in redelijkheid had kunnen en moeten handelen in het belang van haar kinderen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de gezondheid en het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

parketnummer 1011000801
datum uitspraak 2 december 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank te Rotterdam van
29 april 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 november 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Beoordeling tenlastelegging
Hetgeen na alle wijzigingen onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd is reeds impliciet tenlastegelegd in feit 1 primair, eerste alternatief. Hetgeen in de tenlastelegging als gewijzigd onder 3 primair en subsidiair is tenlastegelegd, is reeds impliciet tenlastegelegd in feit 1 primair, tweede alternatief, hetgeen in de gewijzigde tenlastelegging onder 4 primair en subsidiair is vermeld, is eveneens reeds impliciet tenlastegelegd in feit 1 derde alternatief, subsidiair en meer subsidiair. Deze herhaalde tenlasteleggingen zijn dus zinloos. Het hof zal de tenlastelegging in zoverre nietig verklaren.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1 primair, eerste alternatief (tot aan de eerste en/of), is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, tweede en derde alternatief, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 primair, tweede en derde alternatief:
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 maart 2001 te Hellevoetsluis tezamen en in vereniging met een ander, opzette[naam]de gezondheid van een kind, te weten [naam], heeft benadeeld, hebbende zij, verdachte, en/of de mededader telkens opzettelijk - die [naam] niet of onvoldoende of niet-constant of niet-adequaat, verzorging geboden en- die [naam] niet tijdig naar een dokter gebracht, althans geen adequate maatregelen genomen, terwijl er aanwijzingen waren dat die [naam] (ernstig) ziek was, terwijl zij, verdachte, het misdrijf heeft begaan tegen haar kind;
en:
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 maart 2001 te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een kind, te weten [naam] [.], tot wiens onderhoud en verzorging zij, verdachte en haar mededader, zijnde de ouder/verzorger van die [naam], verplicht waren, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, terwijl die [naam] jonger was dan zeven maanden en aldus geheel hulpbehoevend en afhankelijk, hebbende zij, verdachte en/of haar mededader, telkens opzettelijk die [naam]
- niet tijdig naar een dokter gebracht, althans geen adequate maatregelen genomen, terwijl er aanwijzingen waren dat hij (ernstig) ziek was, en
- in een situatie gebracht en gehouden die voor die [naam] levensbedreigend, althans voor diens gezondheid en welbevinden gevaarlijk en schadelijk, was of kon zijn, terwijl zij, verdachte, de moeder was van die [naam];
Feit 5 primair:
zij op tijdstippen in de periode [datum] tot en met 1 maart 2001 te Hellevoetsluis en te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk de gezondheid heeft benadeeld van een ki[naam] weten [naam], geboren op [datum], hebbende zij en de mededader telkens opzettelijk:
- bij die [naam] rode billetjes laten ontstaan en voortbestaan en deze niet goed behandeld, en
- die [naam] te weinig en onregelmatig eten gegeven en
- die [naam] onvoldoende en/of niet-constant en/of niet adequaat verzorging geboden,
terwijl, zij verdachte, het misdrijf heeft begaan tegen haar kind;
Feit 6 primair:
zij op tijdstippen in de periode [datum] tot en met 1 maart 2001 te Hellevoetsluis en te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk een ki[naam] weten [naam], geboren op [datum], tot wiens onderhoud en verzorging zij en haar mededader, zijnde de ouders van die [naam], verplicht waren, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, hebbende zij en haar mededader:
-die [naam], die jonger was dan twee jaar en aldus geheel hulpbehoevend en afhankelijk, telkens opzettelijk te weinig en onregelmatig eten gegeven, en
- die [naam] opzettelijk in een situatie gebracht en gehouden die voor diens gezondheid en welbevinden schadelijk was of kon zijn, terwijl zij, verdachte, de moeder is van die [naam].
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De vele in de tenlastelegging voorkomende taal- en schrijffouten, zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijke benadeling van de gezondheid, begaan tegen zijn kind; en
medeplegen van opzettelijk iemand tot wiens onderhoud en verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten.
Feit 5 primair:
Medeplegen van opzettelijke benadeling van de gezondheid begaan tegen zijn kind.
Feit 6 primair:
Medeplegen van opzettelijk iemand tot wiens onderhoud en verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte een beroep gedaan op psychische overmacht, in die zin dat van de verdachte onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet gevergd kon worden dat zij weerstand bood aan de psychische druk van haar wederhelft [mededader]. Ter onderbouwing van dat verweer is aangevoerd dat de verdachte gebukt ging onder langdurig en veelvuldig huiselijk geweld in de vorm van geestelijke en lichamelijke mishandeling door [mededader], waardoor zij beperkt was in haar keuzevrijheid. Mede gelet op haar geestvermogens kan geen sprake zijn geweest van een vrijwillig uit eigen beweging handelen en/of nalaten. Dit vindt bevestiging in het verblijf van de verdachte in Blijf van mijn Lijfhuizen, waar zij telkens door [mededader] werd getraceerd en teruggehaald. Ook de rapporten van de psychiater en de psycholoog geven steun voor de stelling dat het voor de verdachte moeilijk, zo niet onmogelijk, was weerstand te bieden aan de druk van [mededader].
Het hof verwerpt dit beroep.
Weliswaar is aannemelijk dat [mededader] ook tegen de verdachte geweld niet schuwde en druk op haar uitoefende om geen hulp in te roepen ten behoeve van de kinderen, doch dat levert nog geen psychische overmacht op. Dat de verdachte aan die druk geen weerstand had kunnen bieden, is het hof niet gebleken. Verdachte heeft ooit verklaard dat [mededader] banger voor haar is dan zij voor hem. Van de verdachte kon in redelijkheid worden gevergd dat zij voor haar kinderen hulp zocht; daartoe had zij ook gelegenheid. Verdachte had, toen [mededader] bij zijn vriendin was, de politie of de hulpverlening kunnen inschakelen. In plaats daarvan hebben beiden, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, meermalen opzettelijk de hulpverleners een rad voor ogen gedraaid door een veel te gunstig beeld van de huiselijke situatie te schetsen en heeft zij nagelaten de nodige hulp te zoeken, mede uit vrees dat die zou uitmonden in maatregelen van kinderbescherming.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Kaptein heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder primair, eerste alternatief, en onder 2 wordt vrijgesproken en terzake van het onder 1 primair, eerste en tweede alternatief, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft met haar levensgezel de gezondheid van haar kinderen [naam] en [naam] benadeeld en hen ronduit verwaarloosd. Zij heeft op geen enkele wijze blijk gegeven van enig besef van de levensbehoeften van haar zeer jonge kinderen. Tevens heeft zij samen met haar mededader nagelaten tijdig medische hulp in te roepen voor hun zieke zoontje [naam] en hem zodoende in een hulpeloze toestand gebracht en gelaten. Toen [naam] was overleden hebben de verdachte en haar mededader zijn lijkje ruim twee weken in de schuur verstopt, waardoor het onderzoek naar de oorzaak van het overlijden bemoeilijkt is. Aannemelijk is dat de verdachten dit gedaan hebben, omdat een lijkschouwer zou hebben gezien dat hun zoontje mishandeld was, waardoor de verdachten vreesden de zeggenschap over hun andere kinderen kwijt te raken.
De verdachte heeft met deze handelingen op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze wel heel kleine en volledig van hun ouders/verzorgers afhankelijke kindjes. De bewezenverklaarde feiten zijn schokkend.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat de beide onder 1 bewezenverklaarde feiten deels in eendaadse samenloop zijn begaan.
Het hof heeft kennis genomen van de rapporten d.d. 26-08-2003 van J.A. Westendorp, psychiater, en van J.H. Ruys, GZ-Psycholoog, en maakt de conclusie dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht tot de zijne. De verdachte heeft ten tijde van het plegen van de haar tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid daarvan kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddelde volwassene in staat geweest haar wil in vrijheid te bepalen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de haar tenlastegelegde feiten haar in geringere mate dan aan de gemiddelde volwassene kunnen worden toegerekend. Tevens neemt het hof de aanbeveling van een verplicht reclasseringscontact over.
Uit een haar betreffend uittreksel van het Justitieel Documentatieregister d.d. 29 september 2003, blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Gezien het bovenstaande en de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat alleen een gevangenisstraf, deels onvoorwaardelijk en deels voorwaardelijk, een passende reactie vormt.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 55, 57, 63, 255, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
13. Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart nietig de tenlastelegging onder 2, 3 en 4.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair, eerste alternatief, tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder
1 primair, 5 primair en 6 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van EENENTWINTIG MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Beveelt dat een op ZES MAANDEN bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond
dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van TWEE JAREN aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit nodig oordeelt.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Van Rijnberk en Fonteijn-Van der Meulen, in bijzijn van de griffier
mr. Van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 december 2003.