Uitspraak : 17 september 2003
Rekestnummer : 01 H 388
Rekestnr. rechtbank : 00-3011
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
1. [belanghebbende 1],
wonende te [x],
2. J[belanghebbende 2],
wonende te [x],
3. [belanghebbende 3],
wonende te [x],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de verzoekers,
procureur mr. F-N. Grooss,
Als belanghebbenden is aangemerkt:
1. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,
zetelend te 's-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de ambtenaar.
De verzoekers zijn op 14 mei 2001 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 maart 2001.
Op 26 september 2001 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn mr. Grooss en de ambtenaar. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. A.J.M. Kaptein, heeft ter zitting mondeling geconcludeerd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
Verzoekers sub 2 en 3 zijn op respectievelijk [geboortedatum] en op [geboortedatum] te 's-Gravenhage geboren uit het huwelijk van [vader] en [moeder].
Op [datum] is verzoekster sub 1 gehuwd met [vader].
[moeder] is op [datum] te [x] overleden en [vader] is op [datum] te 's-Gravenhage overleden.
Verzoekster sub 1 heeft bij notariële akte van adoptie, op 1 augustus 1994 verleden voor mr. M. de Graeve, notaris te [x] België, verzoekers sub 2 en 3 geadopteerd.
Het Hof van Beroep te [x] België, heeft - na appèl tegen het vonnis van 26 september 1995 van de rechtbank van eerste aanleg te [x] België - bij arrest van [datum] de adoptie, verleden bij voormelde notariële akte, gehomologeerd en gezegd dat de naam van de geadopteerden onveranderd zal blijven.
Bij beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 8 februari 1999 is het verzoek van verzoekers, dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de door het Hof van Beroep op [datum] gedane uitspraak bevoegdelijk buiten Nederland is gedaan en naar haar aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand, afgewezen.
Bij beschikking van 3 september 1999 van dit hof is - na appèl daartegen door verzoekers - voormelde beschikking van 8 februari 1999 bekrachtigd.
Namens verzoekers is op 10 januari 2000 aan de ambtenaar verzocht om op de geboorteakten van verzoekers sub 2 en 3 aantekening te maken van de Belgische adoptie-uitspraak.
Bij brief van 4 februari 2000 heeft de ambtenaar laten weten zich, in het licht van de beschikking van de rechtbank te 's-Gavenhage van 8 februari 1999 en de bekrachtiging daarvan op 3 september 1999 door dit hof, niet bevoegd te achten om de verzochte latere vermelding aan de geboorteakten toe te voegen.
Bij verzoekschrift van 19 april 2000 hebben de verzoekers de rech-tbank te 's-Gravenhage verzocht om de ambtenaar te gelasten een aantekening van de Belgische adoptie-uitspraak te maken op de geboorteakten van verzoekers sub 2 en 3. De ambtenaar heeft daartegen schriftelijk verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van verzoekers afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vraag of de Belgische adoptie-uitspraak moet worden aangetekend op de geboorte-akten van verzoekers sub 2 en 3.
2. De verzoekers verzoeken hun beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en geïntimeerde te bevelen een aantekening van de Belgische adoptieuitspraak te maken op de geboorte-akten van verzoekers sub 2 en 3. De ambtenaar bestrijdt dit beroep.
3. Ter onderbouwing van hun beroep voeren verzoekers het volgende aan. Verzoekster sub 1 is geboren op [geboortedatum]. Zij is op [datum] in het huwelijk getreden met [vader], de vader van verzoekers sub 2 en 3. Zij heeft deze zonen, sinds het huwelijk met hun vader, als stiefmoeder verzorgd, en een hechte band is tussen hen ontstaan. De wettige ouders van verzoekers sub 2 en 3 zijn inmiddels overleden. Verzoekster sub 1 heeft verzoekers sub 2 en 3 bij akte van 1 augustus 1994 naar Belgisch recht geadopteerd. Het Hof van Beroep te [x] heeft bij arrest van [datum] de adoptie gehomologeerd. Het beschikkend gedeelte van het arrest is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [x] (België).
Wat verzoekers willen is erkenning van deze adoptie in Nederland, en inschrijving daarvan in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek tot erkenning van de adoptie in Nederland is door de rechtbank te 's-Gravenhage afgewezen, welke uitspraak door dit hof is bekrachtigd. Verzoekers wijzen thans op een uitspraak van het gerechtshof in Amsterdam van 16 maart 2000 met rekestnummer 439/99. De rechtbank heeft ten aanzien van die uitspraak van het hof Amsterdam overwogen dat de omstandigheden van het geval anders waren, met name is een verschil dat in de Amsterdamse zaak de vader van de adoptandi instemde met de adoptie, terwijl dat in onderhavige zaak niet meer kan worden gevraagd. Verzoekers vinden dit onbegrijpelijk, omdat zodoende een mogelijke opvatting van een overledene meer gewicht wordt toegekend dan aan die van een levende. Bovendien is het ook volgens verzoekers onaannemelijk dat (met name) de vader zich zou hebben verzet tegen adoptie door zijn tweede echtgenote.
4. De rechtbank en het hof hebben aan hun onder punt 3 bedoelde uitspraken ten grondslag gelegd dat inwilliging van het verzoek in strijd is met de Nederlandse openbare orde, omdat aan het minderjarigheidsvereiste niet is voldaan op het moment van adoptie. Bovendien is het beroep op artikel 8 EVRM verworpen op grond van de omstandigheid dat dit artikel niet strekt tot bescherming van het recht op adoptie en dat uitsluiting of beperking van de mogelijkheid tot adoptie daarom niet kan worden gezien als een inmenging in het gezinsleven. In de bestreden beschikking wordt naar deze motivering uit de uitspraken van rechtbank en hof 's-Gravenhage verwezen.
Hiermee zijn verzoekers het niet eens. Zij vinden dat verwijzing naar de openbare orde onvoldoende is om het verzoek tot erkenning af te wijzen en dat het recht op respect voor family life juist tot toewijzing van het verzoek had moeten voeren. De rechtbank had naar de mening van verzoekers moeten onderzoeken of er redenen waren om aan te nemen dat er sprake was van een ongerechtvaardigde inmenging in de ongestoorde inrichting van hun familie- of gezinsleven in de zin van art. 8 EVRM lid 2.
5. Deze redenen zijn volgens verzoekers gelegen in de omstandigheid dat er tussen verzoekers onderling family life bestaat. Zij hebben volgens het arrest van het Hof van Beroep te [x] een werkelijk beleefde gezinsrelatie in de zin van art. 8 EVRM.
Dat verzoekers sub 2 en 3 reeds meerderjarig zijn doet volgens hen niet af aan het bestaan van family life tussen hen en verzoekster sub 1. Ook is het family life niet door tijdsverloop verbroken.
Dit family life verdient respectering, menen verzoekers. Zij menen, op grond van diverse uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat er een positieve verplichting bestaat om het voor verzoekers mogelijk te maken het bestaande family life in juridische zin te doen erkennen en verwerkelijken. Deze erkenning en verwerkelijking slaat niet slechts op de band tussen verzoekers maar tevens op de erfrechtelijke consequenties van die band, die bij een normaal family life behoren.
Deze positieve verplichting brengt volgens verzoekers een recht op adoptie met zich mee.
6. De toetsing aan de openbare orde houdt volgens verzoekers een ongeoorloofde beperking van het recht op respectering van het family life in. Zij menen dat er sprake is van een inbreuk op het recht gegarandeerd in art. 8 EVRM, dat deze inbreuk niet dient ter bescherming van een legitiem doel en dat deze inbreuk voorts niet nodig is in een democratische samenleving.
De term bescherming van een legitiem doel dient volgens verzoekers te worden uitgelegd in die zin, dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van het recht op family life dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De openbare orde als zodanig is dan ook geen grond ter rechtvaardiging van inbreuken op het recht op respectering van family life. Het argument van de openbare orde om de adoptie niet te erkennen is dan ook naar de mening van verzoekers niet relevant.
7. Verzoekers menen dat adoptie onder de werking van het EVRM valt. Verzoekers sub 2 en 3 zien zich in een andere positie gesteld dan personen die een family-life-relatie hebben met een stiefouder/opvoeder en die minderjarig zijn. Die personen kunnen hun family-life laten erkennen en verwezenlijken door middel van stiefouderadoptie. De grond van de leeftijdsgrens lijkt te zijn gelegen in kinderbescherming. Verzoekers vinden dat dat er niet aan in de weg kan staan dat meerderjarigen hun family-life verwezenlijkt zien door middel van adoptie.
8. Ook wijzen verzoekers er op dat meerdere Europese lidstaten de mogelijkheid van adoptie van meerderjarigen kennen.
9. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft het standpunt van verzoekers bestreden.
10. De advocaat-generaal heeft ter zitting geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
11. Naar het oordeel van het hof kan aan artikel 8 EVRM wel het recht op bescherming van het gezinsleven, bestaand tussen ouders en een door hen geadopteerd kind worden ontleend, doch niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet voor adoptie gestelde eisen. Dat adoptie niet mogelijk is omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van art. 1:228 lid 1 sub a BW kan voorts niet worden aangemerkt als een inmenging als bedoeld in artikel 8 EVRM (vergelijk Hoge Raad 30 juni 2000, NJ 2001/103). De door verzoekers aangehaalde uitspraak van het hof te Amsterdam moet gezien worden als een uitzondering op deze regel, in een uitzonderlijk geval, dat blijkens de uitspraak op belangrijke punten verschilt van onderhavige zaak.
12. Nu geconstateerd is dat het recht om te adopteren geen door artikel 8 lid 1 EVRM gegarandeerd recht is, komt het hof niet toe aan de toetsing van de door de staat aangelegde beperkingen aan het recht te adopteren, op de voet van artikel 8 lid 2 EVRM. Het hof heeft niet de vrijheid af te wijken van de duidelijke keuze die de wetgever in artikel 1:228 lid 1 sub a BW heeft gemaakt.
13. Het voorgaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Duindam en Jansen, bijge-staan door mr. Louwinger-Rijk als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 17 september 2003.