ECLI:NL:GHSGR:2003:AO3445

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
032-H-03
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • A. de Bruijn-Lückers
  • J. Scheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naamskeuze na verlening van Nederlanderschap en geslachtsnaamvaststelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 september 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naamskeuze van twee kinderen, geboren uit een relatie tussen de moeder en de vader. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag had geweigerd om de ouders in de gelegenheid te stellen een geslachtsnaam te kiezen voor hun kinderen, omdat de geslachtsnaam van de moeder bij Koninklijk Besluit was vastgesteld op 5 maart 1999, toen zij het Nederlanderschap verkreeg. De ouders verzochten de rechtbank om de ambtenaar te gelasten hen de mogelijkheid te bieden om de geslachtsnaam van hun kinderen te wijzigen in de geslachtsnaam van de vader, [achternaam y]. De rechtbank had de ambtenaar in de bestreden beschikking gelast om de ouders deze mogelijkheid te bieden, maar de ambtenaar ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof oordeelde dat het naamrecht onder de bescherming van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) valt. Het hof stelde vast dat de wetgever met artikel 1:7 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet het oog had op situaties waarin de geslachtsnaam van een kind was vastgesteld in het kader van een naturalisatieprocedure. Het hof concludeerde dat de ambtenaar ten onrechte had geweigerd de ouders de mogelijkheid te bieden om een geslachtsnaam te kiezen voor hun kinderen, aangezien de ouders een gezinsleven met de kinderen hebben.

De beslissing van het hof houdt in dat de latere vermeldingen bij de geboorteakten van de kinderen kunnen worden verbeterd, zodat hierin tot uitdrukking komt dat de geslachtsnaam [achternaam y] zal zijn. Het hof compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naamrecht in het kader van het gezinsleven en de bescherming van de rechten van ouders en kinderen.

Uitspraak

Uitspraak : 3 september 2003
Rekestnummer : 032-H-03
Rekestnr. rechtbank : 02-1991
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente DEN HAAG,
zetelend te Den Haag,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de ambtenaar.
Als belanghebbenden zijn aa[achternaam]erkt:
[x en[achternaam y],
beiden wonende te 's-Gravenhage,
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder en de vader,
procureur mr. M. Soffers.
PROCESVERLOOP
De gemeente is op 10 januari 2003 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 14 oktober 2002.
De moeder en de vader hebben op 3 april 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de gemeente zijn bij het hof op 3 februari 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 juni 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ambtenaar, in persoon vertegenwoordigd door dr. H. Kokken en de heer J.C. Jansen Verplanke, en namens de moeder en de vader mr. M. Soffers, advocate te 's-Gravenhage.
De moeder en de vader zijn, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. J.P. Wittop Koning, heeft schriftelijk geconcludeerd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Op 4 mei 1998 is uit de moeder (toen nog geheten:[achternaam]) geb[voornaam kind] [het [achternaam]]
Bij Koninklijk Besluit van 5 maart 1999 is aan de moeder het Nederlanderschap verleend, waarbij haar geslachtsnaam is vastgesteld als: [achternaam], haar voornamen als: [voornaam], de geslachtsnaam van haar kind als: [achternaam] en de voornamen van haar kind als: [voornaam kind].
Op 6 december 1999 is uit de moeder geboren: [voornaam kind 2] [achternaam].
Op 23 mei 2001 heeft de vader [voornaam kind] en [voornaam kind 2] erkend, ter gelegenheid waarvan de moeder en de vader gezamenlijk hebben verklaard te wensen dat [voornaam kind] en [voornaam kind 2] de geslachtsnaam van de vader zullen hebben. De ambtenaar heeft de naamskeuze geweigerd en heeft de moeder en de vader hieromtrent bij brief van 11 februari 2002 bericht.
Op 22 maart 2002 hebben de moeder en de vader de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht de ambtenaar te gelasten hen in de gelegenheid te stellen de geslachtsnaam van [voornaam kind] en [voornaam kind 2] te wijzigen in: [achternaam y]. De ambtenaar heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank 's-Gravenhage de ambtenaar gelast de moeder en de vader in de gelegenheid te stellen voor de kinderen als geslachtsnaam te kiezen: [achternaam y]. Tevens is de ambtenaar veroordeeld in de kosten van het geding.
BEOORDELING
1. In geschil is de geslachtsnaam(skeuze) van de kinderen.
2. De ambtenaar verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair te bepalen dat - gelet op artikel 1:7 lid 4 BW - de ambtenaar van de burgerlijke stand terecht heeft geweigerd de moeder en de vader toe te laten tot naamskeuze bij erkenning, subsidiair - indien het hof van oordeel is dat de door de moeder en de vader gewenste naamskeuze alsnog in de betreffende akten van de burgerlijke stand dient te worden uitgedrukt - de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de erkenningsakte van [achternaam], Fahti te verbeteren in die zin dat daarin de keuze voor de geslachtsnaam [achternaam y] wordt uitgedrukt, en tevens de verbetering van de geboorteakte van [achternaam], [voornaam kind 2] te gelasten in die zin dat in de geboorteakte wordt vermeld dat de geslachtsnaam luidt [achternaam y], dan wel de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten in de geboorteakten van de kinderen de geslachtsnaam [achternaam] te verbeteren in [achternaam y], en meer subsidiair te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De moeder en de vader bestrijden zijn beroep.
Toepassing van artikel 1:7 lid 4 BW
3. Volgens de ambtenaar is op grond van artikel 1:7 lid 4 BW naamskeuze niet mogelijk ingeval voordien de geslachtsnaam door de Koning is vastgesteld. Aangezien op 5 maart 1999 bij Koninklijk Besluit de geslachtsnaam van Fahti is vastgesteld, konden de moeder en de vader ter gelegenheid van de erkenning op 23 mei 2001 geen naamskeuze meer doen. De ambtenaar is van mening dat de Memorie van Toelichting noch enige verdragsbepaling noopt tot een andere uitleg van artikel 1:7 lid 4 BW. Blijkens zijn conclusie verenigt de advocaat-generaal zich met de zienswijze van de ambtenaar.
4. De moeder en de vader stellen dat de wetgever ter bescherming van het gezinsleven van het kind met artikel 1:7 lid 4 BW destijds wilde voorkomen dat het kind van rechtswege de geslachtsnaam zou verkrijgen van een man waarmee het geen gezinsleven heeft, maar niet het oog had op gevallen als het onderhavige, waarin de naam van de moeder bij Koninklijk Besluit is vastgesteld in het kader van een naturalisatieprocedure, het kind van rechtswege 'slechts' gedeeld heeft in die naamsvaststelling en vervolgens erkend wordt door zijn biologische vader met wie het gezinsleven heeft. Bovendien stellen de moeder en de vader dat het naamrecht onder het begrip privé- of gezinsleven valt en aldus door artikel 8 EVRM wordt beschermd. Zij menen dat toepassing van artikel 1:7 lid 4 BW, zoals de ambtenaar die voorstaat, in strijd is met artikel 8 EVRM.
5. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval artikel 1:7 lid 4 BW niet moet worden toegepast en legt daaraan het volgende ten grondslag. Gelijk de rechtbank overweegt het hof dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 1:7 lid 4 BW kan worden afgeleid dat de wetgever destijds niet het oog heeft gehad op gevallen als de onderhavige, waarin geslachtsnaamvaststelling van het kind niet het gevolg is van een verzoek daartoe, maar enkel verband houdt met het verlenen van het Nederlanderschap aan de moeder, in wier geslachtsnaamvaststelling het kind heeft gedeeld. Blijkens de wetsgeschiedenis beoogde de wetgever met artikel 1:7 lid 4 BW te verhinderen, dat bij erkenning de bij Koninklijk Besluit gewijzigde geslachtsnaam van het onwettige kind zou worden vervangen door de geslachtsnaam van de erkenner, ofschoon deze en de moeder geen gezinsverband met het kind hebben. In het onderhavige geval is dit echter niet aan de orde, nu de moeder - zoals onbetwist is gesteld - een gezinsverband met [voornaam kind] en [voornaam kind 2] heeft en uit de stukken blijkt dat de vader - hoewel hij niet met de moeder en de kinderen samenwoont - een à twee keer per week voor de verzorging van de kinderen zorgdraagt en derhalve omgang met hen heeft.
6. Bovendien overweegt het hof gelijk de rechtbank dat onder de bescherming van artikel 8 lid 1 EVRM onder meer het naamrecht valt en dat ouders er in beginsel recht op hebben om een geslachtsnaam te kiezen voor hun kinderen waarmee zij (een vorm van) gezinsleven hebben. Artikel 1:7 lid 4 BW is in het onderhavige geval onverenigbaar met het uit artikel 8 lid 1 EVRM voortvloeiende recht op bescherming van het privé- en gezinsleven - waartoe ook het naamrecht hoort - van de ouders; immers toepassing ervan leidt er toe, dat naamskeuze volstrekt niet meer mogelijk is: het daartoe strekkende verzoek van de moeder en de vader op basis van artikel 1:7 lid 1 BW is - blijkens een ter terechtzitting getoond besluit - door de Koning afgewezen. Ook artikel 1:253t BW biedt geen oplossing nu dit artikel juist betrekking heeft op gezamenlijk gezag van een ouder met een ander dan de juridische ouder van het kind.
7. Nu daarnaast niet gezegd kan worden dat in een geval als het onderhavige toepassing van artikel 1:7 lid 4 BW gerechtvaardigd wordt door het belang van een van de in artikel 8 lid 2 EVRM genoemde doeleinden, moet artikel 1:7 lid 4 BW naar het oordeel van het hof in dit geval buiten toepassing blijven.
Vervolg
8. De ambtenaar heeft gesteld dat het niet mogelijk is uitvoering te geven aan het in de bestreden beschikking bepaalde, dat de moeder en de vader in de gelegenheid moeten worden gesteld naamskeuze te doen,
onder meer omdat de naamskeuze moet worden vermeld op de akte van erkenning en de wet niet in de mogelijkheid voorziet alsnog over te gaan tot het opmaken van een akte van naamskeuze of tot het verbeteren van een erkenningsakte.
9. Het hof overweegt het volgende. Terecht heeft de ambtenaar gesteld dat naamskeuze dient te geschieden uiterlijk bij erkenning, van welke naamskeuze melding wordt gemaakt in de akte van erkenning en dat het niet mogelijk is erkenningsakten te verbeteren. Artikel 1:24 BW schrijft immers voor dat een register van de burgerlijke stand kan worden aangevuld met een daarin ontbrekende akte of latere vermelding, dat een daarin ten onrechte voorkomende akte of latere vermelding kan worden doorgehaald en dat een daarin voorkomende akte of latere vermelding die onvolledig is of een misslag bevat, kan worden verbeterd. Aangezien erkenningsakten niet in een register van de burgerlijke stand worden opgenomen, kunnen deze niet op grond van dit artikel worden verbeterd.
10. Anders is dit echter voor latere vermeldingen, die wel opgenomen zijn in het register. Blijkens de stukken is in het onderhavige geval naar aanleiding van de erkenning van [voornaam kind] en [voornaam kind 2] door de vader aan hun geboorteakten een latere vermelding toegevoegd, die aldus deel is gaan uitmaken van het geboorteregister. De wens van de ouders, dat [voornaam kind] en [voornaam kind 2] de geslachtsnaam van de vader zullen hebben, kan naar het oordeel van het hof dan ook overeenkomstig de wet gestalte worden gegeven door de latere vermeldingen bij de geboorteakten van [voornaam kind] en [voornaam kind 2] te verbeteren.
11. De latere vermelding bij de geboorteakte van het eerste kind [voornaam kind] kan worden verbeterd in die zin, dat hierin tot uitdrukking komt dat de moeder en de vader bij de erkenning verklaard hebben dat de geslachtsnaam [achternaam y] zal zijn.
12. De latere vermelding bij de geboorteakte van het volgende kind [voornaam kind 2] kan worden verbeterd in die zin, dat hierin tot uitdrukking komt dat de geslachtsnaam [achternaam y] zal zijn, nu het eerste kind van de moeder en de vader door naamskeuze bij de erkenning de geslachtsnaam [achternaam y] gekregen heeft. Artikel 1:5 lid 8 BW bepaalt immers dat volgende kinderen van dezelfde ouders dezelfde geslachtsnaam hebben als het eerste kind.
Proceskosten
13. De ambtenaar heeft verzocht te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, terwijl de moeder en de vader menen dat hun kosten voor rekening van de ambtenaar komen, indien wordt bepaald dat de ambtenaar naamskeuze onterecht heeft geweigerd.
14. Hoewel de ambtenaar in deze procedure zal hebben te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, zal het hof hem niet in de kosten van het proces veroordelen. Het hof is van oordeel dat het gelet op de tekst van artikel 1:7 lid 4 BW niet onbegrijpelijk is dat hij de moeder en de vader niet heeft toegelaten tot naamskeuze en ziet hierin aanleiding de kosten te compenseren als na te melden.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-kende:
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag:
- de latere vermelding bij de geboorteakte van [voornaam kind] [achternaam], geboren op 4 mei 1998 te
's-Gravenhage te verbeteren in die zin, dat hierin tot uitdrukking komt dat de moeder en de vader bij de erkenning verklaard hebben dat de geslachtsnaam [achternaam y] zal zijn;
- de latere vermelding bij de geboorteakte van [voornaam kind 2] [achternaam], geboren op 6 december 1999 te 's-Gravenhage te verbeteren in die zin, dat hierin tot uitdrukking komt dat de geslachtsnaam [achternaam y] zal zijn, nu het eerste kind van de moeder en de vader door naamskeuze bij de erkenning de geslachtsnaam [achternaam y] gekregen heeft;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en voorzover daartegen geen cassatie is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, de Bruijn-Lückers en Scheij , bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 3 september 2003.