ECLI:NL:GHSGR:2003:AO3520

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/505 KA
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • A. Beyer-Lazonder
  • J. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kennelijk onredelijk ontslag van een inpakster/sorteerster

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, waarin haar vordering tot vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag werd afgewezen. [Appellante] was sinds 8 september 1997 in dienst bij Thema Den Hoorn B.V. als inpakster/sorteerster. Thema had in 2001 toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [appellante] op te zeggen wegens bedrijfssluiting per 1 januari 2002. [Appellante] stelde dat er geen deugdelijke reden was voor de beëindiging van haar dienstverband en vorderde een schadevergoeding van ƒ 11.160,31.

Het hof oordeelt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk was. Het hof overweegt dat Thema in 2001 terecht heeft aangenomen dat de verkoop van het perceel waarop het bedrijf was gevestigd, per 1 januari 2002 zou plaatsvinden. De omstandigheden ten tijde van de opzegging waren zodanig dat Thema de arbeidsovereenkomst gefaseerd kon beëindigen. Het hof concludeert dat de gestelde kennelijke onredelijkheid van de opzegging niet is gebleken, en dat de grieven van [appellante] falen. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd en [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten van Thema.

De uitspraak is gedaan op 5 december 2003 door het Gerechtshof 's-Gravenhage, negende civiele kamer, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak: 5 december 2003
Rolnummer: 02/505 KA
Rolnr. rechtbank: 01-3935
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[Appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante]
procureur: mr. H.C. Grootveld,
tegen
THEMA DEN HOORN B.V.,
gevestigd te Den Hoorn, gemeente Schipluiden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Thema,
procureur: mr. D.J. Bosboom.
Het geding
Bij exploot van 26 april 2002 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 31 januari 2002 door de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, gewezen tussen partijen. [appellante] heeft bij memorie van grieven (met productie) één grief tegen een gedeelte van het bestreden vonnis aangevoerd, die door Thema bij memorie van antwoord is bestreden. Vervolgens hebben partijen hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Het hof zal uitgaan van de onder 1 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten nu daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
2. Het gaat samengevat, voorzover in hoger beroep van belang, om het volgende.
[appellante] was sinds 8 september 1997 voor onbepaalde tijd in dienst van Thema als inpakster/sorteerster op de anthuriumkwekerij van Thema, gevestigd in Den Hoorn, gemeente Schipluiden op het perceel Lookwatering 54. Thema heeft in 2001 aan de RDA toestemming gevraagd en gekregen om deze arbeidsovereenkomst met [appellante] op te zeggen wegens bedrijfssluiting per 1 januari 2002 en haar wens om gefaseerd afscheid van haar werknemers te nemen. Thema heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst bij brief van 21 maart 2001 tegen 1 mei 2001 opgezegd. [appellante] heeft wegens kennelijk onredelijke opzegging aanspraak gemaakt op een vergoeding van ƒ 11.160,31. Zij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd, dat er, anders dan Thema in het ontslagverzoek had aangegeven, geen deugdelijke reden was voor de beëindiging van het bedrijf. Voorts stelt zij zich op het standpunt, dat haar ten onrechte geen vergoeding is toegekend. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
3.1. [appellante] heeft één grief tegen het vonnis ingebracht. Deze luidt:
"Ten onrechte heeft de Rechtbank aan [appellante] een vergoeding wegens kennelijke onredelijkheid van het ontslag geweigerd."
3.2. In de toelichting voert [appellante] ter onderbouwing van deze grief het volgende aan. Thema heeft de ontslagvergunning gevraagd en gekregen op basis van de onjuiste reden, dat haar bedrijf moest wijken voor een zuiveringsinstallatie en dat zij haar bedrijf daarom in januari 2002 moest sluiten. Er is (in februari 2003) nog geen begin gemaakt met de bouw van de zuiveringsinstallatie. De installatie zal op zijn vroegst in 2006 in gebruik genomen kunnen worden. Thema exploiteert nog steeds haar activiteiten op haar adres te Den Hoorn. Zij verwijst hierbij naar het door haar overgelegde uittreksel uit het handelsregister.
Thema wilde van [appellante] af omdat zij met zwangerschapsverlof was gegaan, een periode arbeidsongeschikt was en niet altijd alles klakkeloos slikte van Thema. Thema heeft de plannen voor een nieuwe zuiveringsinstallatie aangegrepen om een ontslagvergunning voor [appellante] te bemachtigen, aldus [appellante].
3.3. Het hof begrijpt het betoog van [appellante] aldus, dat de opzegging kennelijk onredelijk is, omdat:
a) Thema de arbeidsovereenkomst op grond van een valse reden, namelijk een niet bestaande reden heeft opgezegd;
b) de voorgewende reden, de bedrijfssluiting, niet de werkelijke ontslaggrond is.
3.4. Het hof overweegt met betrekking tot punt a het volgende.
[appellante] betwist blijkens het bovenstaande niet dat het bedrijf van Thema moet wijken voor de bouw van een zuiveringsinstallatie -zij spreekt immers zelf over een ingebruikname van die installatie in 2006- maar bedoelt kennelijk dat dit feit in 2001 (nog) niet als een bestaande reden kon worden aangemerkt.
3.5. Naar het oordeel van het hof dient de gestelde kennelijke onredelijkheid van de opzegging beoordeeld te worden naar de omstandigheden ten tijde van de opzegging in maart 2001, waarbij de latere omstandigheden een aanwijzing kunnen vormen voor hetgeen in maart 2001 kon worden verwacht.
Wat die omstandigheden betreft staat tussen partijen vast, dat op het perceel Lookwatering 54 te Den Hoorn, gemeente Schipluiden, alwaar de kwekerij van Thema gevestigd was, een voorkeursrecht in de zin van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten gevestigd was wegens de op dat perceel voorgenomen bouw van een zuiveringsinstallatie. Thema diende als gevolg van dit voorkeursrecht in geval van verkoop van het perceel dit allereerst aan de gemeente aan te bieden. Thema heeft zulks gedaan bij brief van 10 november 2000 aan het College van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Schipluiden. Dit College heeft bij brief van 28 november 2000 geantwoord, dat de gemeente Schipluiden het perceel in beginsel wenste aan te kopen. Blijkens de onbetwiste stelling in de conclusie van dupliek is Thema er in die periode toe over gegaan voor haar personeelsleden andere banen te zoeken dan wel een ontslagvergunning aan te vragen. Alle collega's van [appellante] hebben, naar onbetwist is gesteld, gebruik gemaakt van de door Thema voorgestelde mogelijkheid om elders een baan te aanvaarden, zodat voor die collega's geen ontslagvergunningsprocedure behoefde te worden gevolgd. Alleen voor [appellante] is die procedure gevolgd. Thema ging er hierbij in de eerste helft van 2001 steeds vanuit dat de verkoop per 1 januari 2002 zijn beslag zou krijgen. De vraag is of dat uitgangspunt dermate irreëel was dat de aangevoerde reden voor ontslag als een valse reden moet worden aangemerkt.
3.6. Het hof overweegt als volgt. Thema heeft bij conclusie van dupliek d.d.
25 oktober 2001 de eerste bladzijde van een door Westvest Netwerk Notarissen Delft opgesteld concept koopovereenkomst (versie 09-10-01) betreffende het perceel overgelegd en daarbij gesteld dat deze overeenkomst op 28 oktober 2001 in de gemeenteraad wordt besproken, dat na goedkeuring de overeenkomst door het College van B&W en Thema wordt uitgevoerd en dat uit de bijgaande akte genoegzaam blijkt dat de verkoop per 1 januari 2002 zijn beslag zal hebben gevonden. [appellante] heeft bij akte uitlating producties naar voren gebracht, dat zij niet heeft betwist dat er werd onderhandeld over de verkoop van het bedrijfsterrein om aldaar een zuiveringsinstallatie te plaatsen, maar dat geenszins is komen vast te staan dat het gehele bedrijf per 1 januari 2002 gestaakt wordt, omdat onderhandelingen met gemeentes lang plegen te duren. [appellante] heeft in hoger beroep onbetwist gesteld, dat in februari 2003 zelfs nog geen begin is gemaakt met de bouw van de zuiveringsinstallatie.
3.7. Het hof overweegt voorts.
Vaststaat dat het in 2001 tussen Thema en de gemeente tot serieuze onderhan-delingen over de verkoop is gekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat onderhandelingen als de onderhavige waarbij de wederpartij een gemeente is lang kunnen duren voordat zij hun beslag hebben gekregen. Dat neemt niet weg dat dergelijke onderhandelingen ook volgens plan kunnen verlopen en geen vertraging ondervinden. Thema mocht - en moest misschien zelfs wel - er in de eerste helft van 2001 rekening mee houden, dat zij haar perceel in 2002 zou moeten leveren. De ontwikkelingen in de tweede helft van 2001 bevestigen dit. Dat bracht met zich dat Thema haar bedrijf vóór de datum van het transport zou moeten beëindigen. Van algemene bekendheid is, dat de zorgvuldige beëindiging van een arbeidsintensief bedrijf als dat van Thema, een tuinbouwbedrijf, de nodige tijd kost en niet van de ene op de andere dag kan worden gerealiseerd. Het hof is dan ook van oordeel, dat Thema er in 2001 terecht toe is overgegaan het bedrijf gefaseerd af te bouwen en voor haar personeel andere banen te zoeken dan wel een ontslagvergunning aan te vragen en de arbeidsovereenkomst met [appellante] wegens bedrijfssluiting op te zeggen. Van een valse reden is dan ook geen sprake. Dat er nadien kennelijk toch vertragingen zijn opgetreden maakt dit niet anders. Of Thema op 17 februari 2003, de datum van het uittreksel uit het handelsregister, daadwerkelijk nog haar bedrijf op genoemd perceel uitoefende, valt niet zonder meer uit dit uittreksel af te leiden. Het betreft hier immers een registratie van een inschrijving op enig moment uit het verleden, maar de feitelijke situatie behoeft hieraan niet gelijk te zijn. Maar ook als zulks in februari 2003 toch het geval zou zijn, maakt dit nog niet dat Thema in maart 2001 [appellante] wegens een valse reden heeft ontslagen.
3.8. Wat punt b betreft overweegt het hof het volgende.
[appellante] heeft gesteld dat Thema van haar af wilde, omdat zij zwangerschapsverlof had genoten, een periode arbeidsongeschikt was geweest en niet altijd alles klakkeloos slikte van Thema. Thema heeft dit gemotiveerd betwist. [appellante] heeft nagelaten voor haar stelling ook maar enige feitelijke onderbouwing te geven, zodat dit onderdeel van de grief faalt.
4. Voorzover [appellante] met punt 5 van de memorie van grieven nog een grief heeft bedoeld inhoudende, dat de opzegging kennelijk onredelijk is, omdat de gevolgen van de opzegging voor haar te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Thema bij de opzegging is het hof van oordeel dat [appellante] hiervoor te weinig heeft gesteld. Met betrekking tot eventuele ernstige gevolgen van de opzegging heeft [appellante] slechts naar voren gebracht, dat zij geen vergoeding gelijk aan twee dan wel drie maanden salaris heeft gekregen. Dit is onvoldoende om haar belangen in verhouding tot die van Thema af te kunnen wegen.
5. De conclusie is dat van een kennelijk onredelijke opzegging niet is gebleken. Alle grieven falen. Het bestreden vonnis zal, voorzover aan dit hoger beroep onderworpen, worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Thema.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, van 31 januari 2002 voorzover aan dit hoger beroep onderworpen;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Thema tot op heden begroot op € 193,-- aan griffierecht en op € 545,-- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Beyer-Lazonder en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2003, in bijzijn van de griffier.