2. Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
a. [geïntimeerde] is sinds 1998 op basis van een aantal arbeidsovereenkomsten werkzaam geweest voor Tènce. Hij werkte als uitzendkracht. Het in 2001 genoten uurloon bedroeg ƒ 20,15 bruto. De laatste arbeidsovereenkomst liep af op 31 december 2001.
b. Een brief van 7 juni 2001 van Tènce aan [geïntimeerde] houdt voorzover van belang het volgende in:
"(..) Vandaag hebben wij wederom moeten constateren, dat u zonder geldige reden niet op uw werk bent verschenen. Evenmin bent u telefonisch bereikbaar. (..)
U dient deze brief te beschouwen als een laatste waarschuwing. Bij een volgende overtreding zullen wij uw dienstverband met onmiddellijke ingang beëindigen(ontslag op staande voet). (…)"
c. Een brief van 14 juni 2001 van Tènce aan [geïntimeerde] houdt voorzover van belang het volgende in:
"Betreft: loonstop
Op vrijdag 8 juni jl. heeft u zich ziek gemeld omdat u spierpijn heeft en uw bed niet uit kon komen. Op dinsdag 12 juni jl. is er een controle aan uw huisadres geweest door een medewerker van onze arbodienst Commit. Tot onze verbazing bent u niet thuis aangetroffen. Door genoemde medewerker is een brief achtergelaten met een oproep om zich op 14 juni 2001 om 9:00 uur te melden op het spreekuur van onze bedrijfsarts moet melden. Vandaag hebben wij echter geconstateerd dat u niet althans niet op tijd, namelijk ruim een uur te laat, op het spreekuur bent verschenen. U zult begrijpen dat wij de gemaakte kosten door onze Arbodienst met uw salaris zullen verrekenen. (…)"
d. [geïntimeerde] is op 26 juni 2001 niet op zijn werk verschenen;
e. Een brief van 26 juni 2001 van Tènce aan [geïntimeerde] houdt het volgende, voorzover van belang, in:
"Aangezien wij u niet telefonisch konden bereiken delen wij u hierbij mede u met onmiddellijke ingang -en op staande voet- te ontslaan uit uw dienstbetrekking. De dringende reden voor het ontslag op staande voet is het hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten door werkgever verstrekt, alsmede het grovelijk veronachtzamen van de verplichtingen die voortvloeien uit goed werknemerschap.
Op 7 juni jl. bent u zonder geldige reden niet op uw werk verschenen. Nadat wij geprobeerd hebben telefonisch te bereiken, hetgeen niet gelukt is, hebben wij u schriftelijk verzocht contact met ons op te nemen. Tevens hebben wij in deze brief aangegeven dat u de brief als een laatste waarschuwing moest opvatten en dat bij een volgende overtreding een ontslag op staande voet zou volgen. Vervolgens heeft u op 8 juni contact opgenomen met de boodschap dat u zo'n spierpijn had dat u niet uw bed uit kon komen. (..) Naar aanleiding van deze ziekmelding is er op 12 juni een thuiscontrole geweest door een medewerker van onze Arbodienst. U was niet thuis. Vervolgens heeft u een oproep gekregen om zich te melden op het spreekuur van de Arbo arts. Ook hieraan heeft u geen of in ieder geval niet tijdig gehoor gegeven. Een en ander is per brief d.d. 14 juni 2001 aan u bevestigd. Op maandag 18 juni 2001 bent u weer aangevangen met uw werkzaamheden. Tot onze verbazing hebben wij vandaag geconstateerd dat u ondanks verschillende waarschuwingen wederom zonder geldige reden niet op uw werk bent verschenen.
Bovenstaande is voor ons reden om u met onmiddellijke ingang op staande voet te ontslaan. (…)".
f. De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft bij faxbericht van 10 juli 2001 de nietigheid van het ontslag ingeroepen en onder meer aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon.
g. [geïntimeerde] heeft in de periode van 26 juni 2001 tot en met 31 december 2001 een periode bij Uitzendbureau DDU gewerkt en heeft hiervoor totaal aan bruto loon
ƒ 6.081,13 genoten.