Uitspraak : 5 november 2003
Rekestnummers : 888-H-01 en 273-H-03
Rekestnr. rechtbank : 00/3527
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaken van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J. Dongelmans,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.M.H. Alkemade,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.M.H. Alkemade.
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J. Dongelmans,
De vrouw is op 30 oktober 2001 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 31 augustus 2001. Deze zaak is bekend onder rekestnummer 888-H-01.
In deze zaak heeft de man op 22 februari 2002 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De vrouw heeft op 11 maart 2002 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend. Van de zijde van de vrouw is bij het hof een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 6 maart 2002.
De man is zijnerzijds op 10 april 2003 in hoger beroep gekomen van de beschik-kingen van de rechtbank te 's-Gravenhage van 31 augustus 2001 en 21 januari 2003. Deze zaak is bekend onder rekestnummer 273-H-03.
De vrouw heeft op 28 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn in deze zaak bij het hof op 7 mei 2003 en 8 juli 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 maart 2002 is de zaak met het rekestnummer 888-H-01 door het hof behandeld, hetgeen heeft geresulteerd in een tussenbeschikking op 24 april 2002. In deze beschikking is de vrouw niet ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen de echtscheiding, is de bestreden beschikking vernietigd voor wat betreft de kinderalimentatie en is - uitvoerbaar bij voorraad - een kinderalimentatie van ƒ 1.150 (€521,84) per maand per kind vastgesteld, vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding. Daarbij is de wettelijke indexering per 1 januari 2002 uitgesloten. De bestreden beschikking is bekrachtigd voorzover zij betrekking heeft op het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De beslissing ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw is pro forma aangehouden.
Vervolgens zijn op 15 juli 2003 nog aanvullende stukken van de zijde van de vrouw ingekomen.
Van de zijde van de man zijn op 27 en 29 augustus 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 september 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar procureur, en de man, bijgestaan door zijn procureur.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum], op huwelijkse voorwaarden, met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
[kind 1], geboren op [geboortedatum],
[kind 2], geboren op [geboortedatum] en
[kind 3], geboren op [geboortedatum], verder: de kinderen.
De kinderen verblijven sinds het uiteengaan van de partijen bij de vrouw.
Bij beschikking van 4 mei 2000 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage, in het kader van voorlopige voorzieningen, onder meer bepaald dat de man voorlopig een alimentatie ten behoeve van de vrouw van ƒ 3.650,- per maand, en een alimentatie ten behoeve van de kinderen van ƒ 1.000,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met inbegrip van de inboedel.
Bij verzoekschrift dat op 11 december 2000 bij de rechtbank is ingekomen heeft de vrouw verzocht, op grond van gewijzigde omstandigheden, de beschikking van 4 mei 2000 te wijzigen in dier voege, dat de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 4 mei 2000 wordt bepaald op ƒ 15.000,- per maand.
Bij beschikking van 11 januari 2001 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage - met wijziging van de beschikking van 4 mei 2000 - bepaald dat de man met ingang van 11 december 2000 voorlopig een alimentatie aan de vrouw zal betalen van ƒ 9.375,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Op 31 mei 2000 heeft de vrouw bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Zij heeft (onder meer) verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw een alimentatie dient te betalen van ƒ 12.500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking van 31 augustus 2001 heeft de rechtbank tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken en is verder onder meer bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand voorlopig, zolang over de vanaf die inschrijving verschuldigde alimentatie niet nader is beslist, een alimentatie ten behoeve van de vrouw dient te betalen van ƒ 9.600,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is verder onder meer de zaak ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw aangehouden.
Bij de opvolgende - eveneens bestreden - beschikking van 21 januari 2003 heeft de rechtbank onder meer ten laste van de man de alimentatie voor de vrouw bepaald op € 5.672,25,- (ƒ 12.500,-) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en is het verzoek van de man de door de vrouw te ontvangen alimentatie in duur te beperken, afgewezen.
De echtscheidingsbeschikking is op 21 augustus 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De man is geboren op [geboortedatum]. Hij is thans werkzaam als interim-manager. Deze werkzaamheden verricht hij in zijn besloten vennootschap [x]. Hij is alleenstaand. Zijn inkomen bedraagt volgens de jaaropgave 2002 €136.864,- bruto per jaar. Hij is par-ticulier verzekerd tegen ziektekosten.
De man heeft de volgende maandlasten:
- € 2.455,- woonlasten, bestaande uit € 2.376,- hypotheekren-te en € 79,- woon-las-ten-for-fait.
- € 197,- premie ziek-te-kosten-ver-zekering;
- € 1.566,- kinderalimentatie voor de drie kinderen;
- € 227,- omgangskosten;
- € 183,- premie WAZ;
- € 151,- schoolkosten;
- € 151,- sportkosten.
De vrouw is geboren op [geboortedatum]. Zij vormt samen met de kinderen een eenoudergezin. Zij wonen samen in de voormalige echtelijke woning. Haar behoefte aan alimentatie is niet bestreden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In 's hofs beschikking van 24 april 2002 is een definitieve beslissing genomen met betrekking tot de echtscheiding, de kinderalimentatie en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Met betrekking tot de alimentatie ten behoeve van de vrouw is de zaak pro forma aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen met behulp van een accountant-mediator tot een oplossing van hun problemen terzake te komen.
2. Gebleken is dat een oplossing tussen partijen door middel van mediation nog niet is gevonden. Tussen partijen is in juli 2002 afgesproken accountant Van de Water in te schakelen als mediator. De vrouw wilde bij bemiddeling uit gaan van de uitgangspunten van de heer Boringa, die als deskundige eerder bij de zaak betrokken was geweest. De man wilde dit niet en heeft het hof gevraagd de behandeling van de zaak aan te houden.
3. Inmiddels heeft de rechtbank te 's-Gravenhage op 21 januari 2003 - onder meer - ten laste van de man de alimentatie voor de vrouw bepaald op € 5.672,25 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, en is het verzoek van de man de door de vrouw te ontvangen alimentatie in duur te beperken, afgewezen.
4. De man verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen, en wel de beschikking van 31 augustus 2001, omdat de overwegingen waarop deze berust op onjuiste gronden is gegeven, en die van 21 januari 2003, voorzover daarbij de man is veroordeeld een alimentatie aan de vrouw - zonder enige beperking - te betalen, en, opnieuw beschikkende het alimentatieverzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, althans deze te bepalen op een zodanig bedrag lager dan € 5.672,25 als het hof vermeent te behoren en te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man zal eindigen 5 jaar na de ontbinding van het huwelijk, dan wel zoveel eerder dan 12 jaar te rekenen vanaf de datum van de ontbinding van het huwelijk als door het hof te bepalen en/of de alimentatieverplichting van de man af te bouwen en derhalve deze met ingang van een door het hof nader te bepalen datum te stellen op een lager bedrag dan de alimentatie welke geldig zal zijn vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
5. Bij het hoger beroep dat de vrouw heeft gericht tegen de beschikking van 31 augustus 2001 heeft zij , nu de inhoud daarvan - voorzover thans nog relevant - is achterhaald door de beschikking van 21 januari 2003, nog slechts belang voor zover de bestreden overwegingen in de beschikking van 31 augustus 2001 zouden doorwerken in de beschikking van 21 januari 2003. De man dient in zijn - principaal - hoger beroep gedeeltelijk niet ontvankelijk te worden verklaard, en wel voorzover hij zich in dat beroep richt tegen de beschikking van 31 augustus 2001. Tegen deze beslissing heeft hij immers in de procedure met rekestnummer 888-H-01 reeds incidenteel beroep ingesteld, zodat beroep hem niet nogmaals vrijstaat. Derhalve komen slechts de grieven van de man tegen de beschikking van 31 augustus 2001, die zijn opgeworpen in zijn incidenteel appèl, voor beoordeling in aanmerking. Overigens geldt ook daarvoor dat de man daarbij slechts belang heeft voor zover de overwegingen in de beschikking van 31 augustus 2001 zouden doorwerken in die van 21 januari 2003. Het hoger beroep van de man, voorzover dat zich richt tegen de beslissing van 21 januari 2003, ziet op de hoogte en de duur van de alimentatie voor de vrouw. Hierop zal het hof hieronder ingaan.
6. Ter ondersteuning van zijn beroep voert de man aan dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van een partneralimentatie van € 5.672,25 per maand zonder enige duurbeperking.
7. Tevens heeft de rechtbank volgens de man ten onrechte geoordeeld dat de door de vrouw gevraagde alimentatie van ƒ 12.500,-, gelet op de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk, alleszins redelijk is en derhalve conform haar behoefte is. Op de diverse onderdelen van de behoefte van de vrouw zal het hof niet verder ingaan, nu het hof van oordeel is dat de vrouw ten minste behoefte heeft aan de hierna op te leggen alimentatie.
8. Naar de mening van de man heeft de rechtbank voor de bepaling van zijn draagkracht ten onrechte het rapport van de deskundige als uitgangspunt genomen. De man heeft al jaren een salaris uit de BV van ƒ 17.500,- bruto per maand, exclusief overhevelingstoeslag en een tantième van ƒ 50.000,- per jaar. De man erkent dat in zijn geval rekening moet worden gehouden met het salaris dat hij zich redelijkerwijs kan toekennen. Maar daarbij moeten wel de grenzen van goed ondernemerschap worden gehanteerd. De zaken gaan momenteel slechter, zodat hij zich niet kan toekennen hetgeen de rechtbank heeft beslist. De man vindt derhalve onverkort dat moet worden uitgegaan van het salaris dat hij steeds uit zijn management BV ontving. De vrouw is het daarmee niet eens, zij meent dat op de man de verplichting rust te blijven genereren het inkomen dat hij tijdens het huwelijk genereerde, en dat hij zich het maximaal haalbare salaris uit zijn BV moet toekennen. De man vestigt er voorts de aandacht op dat de vermogensrechtelijke afwikkeling van invloed zal zijn op behoefte en draagkracht.
9. Naar het oordeel van het hof moet bij de vaststelling van de draagkracht van de man uitgegaan worden van het inkomen dat hij zich volgens de aangifte 2002 uitkeert, te weten € 136.864,-. Dit komt overeen met het salaris dat de man zich jaren achtereen - ook tijdens het huwelijk - heeft toegekend. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat, gelet op herkomst van de binnen de onderneming gegenereerde inkomsten - interimmanagement en beleggingen - het thans niet verantwoord is om ten laste van het resterende eigen vermogen - waarin de vrouw in het kader van de boedelverdeling meedeelt - een hoger bedrag aan de onderneming te onttrekken. Gelet op de onder de 'vaststaande feiten' genoemde lasten, resulteert dit in een draagkracht van € 1.357,- bruto per maand, aan welk bedrag de vrouw ten minste behoefte heeft.
10. Als laatste verzet de man zich ertegen dat de rechtbank de alimentatie voor de vrouw niet in duur heeft beperkt. Hij vindt dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij op termijn weer financieel op eigen benen staat. Hij vindt dat er in elk geval een afbouwregeling moet komen. De vrouw bestrijdt dit. Ter zitting heeft de man zijn beroep nog aangevuld in die zin dat hij het hof er op heeft gewezen dat de vrouw, enkel met het oogmerk de inschrijving van de echtscheiding later te doen plaatsvinden en daarmee het tijdvak waarin zij alimentatie zou ontvangen, te verlengen, hoger beroep tegen de echtscheiding zelf heeft ingediend. Zij wist - gelet op de jurisprudentie op dit punt - dat dit hoger beroep tot een niet-ontvankelijkverklaring zou leiden. De man meent dat de termijn van alimentatieverstrekking, die normaal gesproken 12 jaar bedraagt, dient te worden ingekort met negen maanden, zijnde de tijd dat de echtscheiding later is ingeschreven dan normaal mogelijk was.
11. Voor wat betreft de aanvankelijk door de man verzochte limitering tot vijf jaar geldt dat de rechtbank daar in haar beschikking van 31 augustus 2001 reeds afwijzend op heeft beschikt. In zijn tegen deze beschikking gerichte incidenteel appèl heeft de man hiertegen geen grief gericht. Zoals eerder is overwogen, stond het hem niet vrij ten tweede male van deze beschikking in beroep te komen. In haar beschikking van 21 januari 2003 heeft de rechtbank beslist op het subsidiaire verzoek van de man om de wettelijke alimentatieduur van 12 jaar met één jaar te verminderen op de evenvermelde, ter zitting van het hof herhaalde grond.
12. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat het instellen van hoger beroep tegen de echtscheidingsbeslissing, in de - namens de vrouw erkende - wetenschap dat dit niet-ontvankelijk zal worden geacht, met het enkele - namens de vrouw erkende - doel om de datum van inschrijving van de echtscheiding op te schorten en daarmee de duur van de alimentatieverplichting te verlengen, misbruik van procesbevoegdheid oplevert, althans grond om de alimentatieduur te bekorten met de periode gedurende welke de inschrijving van de echtscheiding is belemmerd. Zoals onder punt 10. overwogen, bedraagt deze periode negen maanden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn hoger beroep in de zaak met rekestnummer 273-H-03, voorzover dit zich richt tegen de beschikking van 31 augustus 2001;
vernietigt de bestreden beschikking van 21 januari 2003 voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de ali-mentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 21 augustus 2002 op € 1.357,- per maand, wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te ver-strekken eindigt op 21 november 2013;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Tanja-van den Broek en Mulder, bijge-staan door mr. Louwinger-Rijk als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 5 november 2003.