ECLI:NL:GHSGR:2003:AO5131

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
208-R-03
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kok
  • Dusamos
  • Van Nievelt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en rechtsverwerking in echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam, waarin de alimentatie voor de vrouw is vastgesteld op € 462,06 per maand. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vrouw onvoldoende heeft ondernomen om de alimentatie te innen en dat hij door zijn gezondheidsproblemen niet in staat is om alimentatie te betalen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw voldoende stappen heeft ondernomen om de alimentatie te incasseren, waaronder het leggen van beslag. De man heeft gedurende een lange periode niet in enige basisadministratie gestaan, wat de tenuitvoerlegging van de alimentatie bemoeilijkte. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat zijn beroep op rechtsverwerking niet kan slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vrouw nog behoefte heeft aan alimentatie, ondanks dat zij in staat is geweest om van haar inkomen te leven. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de alimentatie voor de vrouw is vastgesteld op € 462,06 per maand.

Uitspraak

Uitspraak : 12 november 2003
Rekestnummer : 208-R-03
Rekestnr. rechtbank : FA RK 01-4848
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats], gemeente [x],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.S. Clarenbeek,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats], gemeente [x],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.A.M. Perquin.
PROCESVERLOOP
De man is op 11 maart 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 13 december 2002.
De vrouw heeft op 25 april 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 29 april 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 oktober 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. M.C.M. Eijkenboom. De man is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen. Namens hem is verschenen zijn procureur mr. M.S. Clarenbeek.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 4 oktober 1995 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage tussen par-tijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 11 december 1995.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de man ƒ 3.000,- per maand alimenta-tie opgelegd voor de vrouw.
Op 28 september 2001 heeft de man de rechtbank te Rotterdam verzocht - met wijziging van de beschikking van 4 oktober 1995 en uitvoerbaar bij voorraad - de aan de vrouw te betalen alimentatie, met ingang van een datum als de rechtbank juist acht, op nihil te stellen. De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is - met wijziging van de beschikking van 4 oktober 1995 en uitvoerbaar bij voorraad - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 oktober 2001 bepaald op € 462,06 per maand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de man
De man is geboren op [geboortedatum] en is alleenstaand.
Ten aanzien van de vrouw
De vrouw is geboren op [geboortedatum] en is alleenstaand. Ten tijde van de vaststelling van de alimentatie in 1995 verdiende de vrouw ƒ 1.150,-/€ 521,84 netto per maand, hetgeen bruto, blijkens de jaaropgaaf 1995, neerkomt op € 11.344,51 (ƒ 25.000,-). Momenteel bedraagt haar inkomen inclusief vakantiegeld € 2.162,85 bruto per maand. Zij is ziekenfondsverzekerde.
BEOORDELING
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de alimentatie voor de vrouw en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de alimentatie voor de vrouw op nihil wordt gesteld per 11 december 1995, althans op een zodanig lager bedrag dan € 462,06 per maand en met ingang van een zodanige datum als het hof vermeent te behoren.
2. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn hoger beroep ongegrond te achten, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3. De man voert in hoger beroep primair aan dat de rechtbank het beroep van de man op rechtsverwerking ten onrechte heeft verworpen. Volgens de man heeft de vrouw niets ondernomen om de alimentatie van de man te krijgen. Voorts stelt hij dat hij niet op de hoogte was van de rechtsmaatregelen van de vrouw. Volgens de man ging en mocht hij er vanuitgaan dat de vrouw de alimentatieverplichtingen van de man jegens haar liet voor wat het was. Hij beschouwde dit als een stilzwijgende overeenkomst tussen partijen, waarmee de vrouw volgens de man het vertrouwen heeft gewekt dat zij haar aanspraken liet voor wat het was. De man meent dat zijn positie onredelijk wordt benadeeld en verzwaard, nu de vrouw alsnog alimentatie verzoekt, mede gelet op zijn slechte gezondheidstoestand.
4. Anders dan de man stelt, kan er in dezen als vaststaand van worden uitgegaan dat de man, destijds bijgestaan door een raadsman, zich kennelijk heeft neergelegd bij de beschikking van de rechtbank van 4 oktober 1995. Zowel de beschikking voorlopige voorzieningen van 27 juli 1995 als de echtscheidingsbeschikking van 4 oktober 1995 waarin tevens de alimentatie is vastgesteld, zijn op 16 januari 1996 aan de man betekend, waarbij de vrouw ook aanspraak heeft gemaakt op de achterstallige alimentatie. Dat er alstoen door de man een rechtsmiddel is ingesteld, is gesteld noch gebleken. Voorts is in confesso dat de vrouw in 1998 executoriaal derdenbeslag heeft gelegd, dat tot een eenmalige betaling door de man van ƒ 1.250,- heeft geleid, en dat de vrouw op 9 maart 2001 wederom executoriaal beslag heeft laten leggen, ter incassering van achterstallige alimentatie. Blijkens overgelegde stukken door de vrouw heeft de man vanaf 29 november 1999 tot 27 juli 2001 niet in enige basisadministratie ingeschreven gestaan, hetgeen tenuitvoerlegging van de bovengenoemde beschikkingen heeft bemoeilijkt.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de rechtbank het beroep van de man op rechtsverwerking terecht heeft verworpen en dient het betoog van de man als onvoldoende aannemelijk te worden gepasseerd. Eerst in hoger beroep voert de man aan dat hij gelet op zijn gezondheidsproblemen (hij zou een burn-out hebben) niet meer in staat zou zijn om enige werkzaamheden te verrichten. Nu de man echter van zijn stellingen geen enkel (medisch) bewijsstuk heeft overgelegd, houdt het hof hiermee geen rekening. De eerste grief van de man faalt derhalve.
5. De man betwist verder dat de vrouw nog een behoefte heeft aan alimentatie van € 462,06 per maand. Volgens hem is de behoefte van de vrouw nihil, nu zij in staat is geweest van haar inkomen te leven. Het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 462,06 is volgens de man door de vrouw niet gesteld noch gebleken uit haar behoefteberekening, zodat dit bedrag ten onrechte is vastgesteld.
In dit kader is in confesso dat de vrouw ten tijde van de vaststelling van de alimentatie in 1995
€ 945,37 bruto per maand verdiende. Gelet op het - evenmin in geschil zijnde - welstandsniveau van partijen tijdens het huwelijk dient ervan uitgegaan te worden dat ten tijde van de echtscheiding de inkomensbehoefte van de vrouw niet lager was dan de destijds vastgestelde alimentatie van € 1.361,34 (ƒ 3.000,-) vermeerderd met haar toenmalige inkomen, hetgeen in totaal neerkomt op € 2.306,71 (ƒ 5.083,32). Het hof komt het uitgangspunt van de rechtbank om de huidige inkomensbehoefte te bepalen door dit bedrag te indexeren, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 2.624,91 per maand, niet onredelijk voor. Gelet op het maandinkomen van de vrouw ad € 2.162,85 had zij derhalve nog een behoefte aan aanvullende alimentatie van
€ 462,06. Dat de vrouw in staat is geweest van haar inkomen te leven, en zij daarom geen behoefte heeft aan aanvullende alimentatie, zoals de man heeft betoogd, doet hieraan niet af, nu immers de vrouw op grond van het feit dat zij geen alimentatie ontving genoodzaakt was haar uitgavenpatroon aan te passen, hetgeen nog niet maakt dat haar behoefte gelet op het welstandsniveau van partijen tijdens het huwelijk, is gedaald.
6. De overige grieven van de man betreffen zijn draagkracht. Volgens hem is hij - kort gezegd - niet in staat om enige alimentatie te betalen. Het hof is van oordeel dat de man in hoger beroep zijn financiële situatie niet heeft verduidelijkt en ook ter terechtzitting in hoger beroep namens hem volstrekt geen inzicht is gegeven in zijn huidige draagkracht. Zo heeft de man omtrent zijn inkomenspositie in hoger beroep nagelaten om relevante en deugdelijke financiële bescheiden van zijn eenmanszaak, zoals recente belastingaanslagen, aangiften en betalingsbewijzen in het geding te brengen. Dit klemt temeer nu de man wijziging c.q. nihilstelling van de alimentatie verzoekt met terugwerkende kracht tot 11 december 1995.
Het hof is derhalve van oordeel dat de man met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om de vastgestelde alimentatie voor de vrouw te voldoen.
7. Nu alle grieven falen, dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kok, Dusamos en Van Nievelt, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 12 november 2003.